‘Heroïsch’ leiderschap – 4 Contrastvloeistof

In het vorige deel stond de wereldvisie van Carlyle centraal. Om zijn helden beter te begrijpen vergelijk ik ze met twee andere beroemde én beruchte leiderschapstypes, namelijk de filosoof-koning van Plato en de heerser van Machiavelli. Zij functioneren in dit vierde deel als conceptuele contrastvloeistof om een nog scherper zicht te krijgen op Carlyles heldentheorie, zonder overigens directe verbanden te suggereren. Waren de filosoof-koning van Plato en de heerser van Machiavelli helden in de zin van de Schots-Britse auteur?

4. Filosoof-koning, heerser en held

De filosoof-koning en de held

In zijn beroemde werk De Staat presenteert Plato zijn ideale leider. Het is een van de zijpaden in zijn boek dat eigenlijk over de vraag gaat of het wel slim is een goed mens te zijn in een wereld vol slechte mensen. Word je dan wel gelukkig?

Zijn antwoord, of liever dat van Socrates, is dat je alleen gelukkig kunt worden als de onderdelen van je ziel met elkaar in harmonie zijn en onder leiding staan van je ratio. Hij vergelijkt dat met de ideale stadsstaat (polis). Die is pas harmonieus wanneer iedereen zijn plaats weet en wanneer die geleid wordt door een rationele man die kennis van zaken heeft en goed is opgeleid.

De zoektocht naar het Goede

Daarom, zo besluit Plato, kan alleen de filosoof regeren: de filosoof-koning. Daarmee doelt hij niet op de academische denker van vandaag, waarschuwt vertaler Koolschijn, maar op een intellectueel die van vele markten thuis is — iemand met inzicht in taal, wiskunde, logica, muziek, en meer. 1]. Deze kennisverwerving is echter geen louter intellectuele oefening; zij vereist een morele én spirituele omvorming. De ware filosoof moet het licht van de Ideeënwereld kunnen verdragen — en vervolgens, tegen zijn natuurlijke neiging in, afdalen naar de schaduwwereld om de gemeenschap te dienen.

‘Zolang de regering niet in handen komt van de intellectuelen óf de mensen die nu zogenaamd regeren geen degelijke wetenschappelijke vorming krijgen en zolang politieke macht en wetenschappelijke vorming niet (…) zolang zal er geen eind aan de maatschappelijke problemen komen, m’n beste Glaukon, en naar mijn idee ook niet aan de problemen van de mensheid in het algemeen. En zo lang is er ook geen kans dat onze ideale constitutie voor zover mogelijk werkelijkheid wordt en het licht van de zon ziet.’[2]

Met een dergelijk statement over de wenselijkheid dat intellectuelen aan de macht komen, kan Plato niet anders dan ook de volgende twee vragen stellen: wat is dan de kennis waarover de filosoof-koning moet beschikken en hoe verwerf je die? Net als Carlyle maakt de Griekse denker het zich niet gemakkelijk. Hij komt met een uitgewerkte visie over hoe de werkelijkheid in elkaar steekt én wat het curriculum van de leider dan moet zijn.

Plato, bij monde van Socrates, constateert dat de wereld zoals we die kennen maar vergankelijk is, wispelturig en veranderend. Dat is geen vaste basis om er blijvende kennis op te baseren. De uitspraken van vandaag kunnen door de veranderingen van morgen alweer zijn ingehaald. Dus wil je kennis die langer houdbaar is, moet je zoeken naar wat onveranderlijk en eeuwig is, aldus Plato. En dit vind je in de wereld van de ideeën. Dáár, in dat domein bevindt zich de essentie van alles in zuivere en onversneden vorm van het meest concrete tot het meest abstracte, het zuivere beeld van stoelpoot en tafel tot het Goede, het Ware en het Schone, en vooral van het Goede. In De Staat trekt Plato de consequentie uit zijn ideeënleer: alleen wie het ware Goede kent, is waardig om te leiden.

Wat wij weten met ons gewone verstand is volgens Plato slechts een bleek aftreksel, een kopie, een schaduw van iets echters wat we niet kunnen zien. Hij werkt dat uit in zijn bekende metafoor van de grot. We zitten in een grot gebonden en kijken naar één kant. Achter ons brandt een vuur, waar wezens lopen met objecten. Wij kunnen die niet zien, alleen hun schaduwen. Om te weten hoe de werkelijkheid echt in elkaar steekt, moeten we ons bevrijden uit onze ketenen in de grot en naar buiten gaan, zodat we in het zonlicht kunnen zien wat eeuwig en echt is. Dat doen onze leiders, aldus Plato.

Twee werelden, één waarheid?

Carlyle poneert iets vergelijkbaars, zoals we zagen.  Er is een alledaagse wereld die schijn is en een diepere, meer echte wereld.

Er is ook een groot verschil tussen beide. Bij Plato staat de wereld van de Ideeën buiten de materiële wereld. Het zijn twee aparte circuits met een zekere mate van uitwisseling. Dit is in Carlyles wereldvisie, zoals we hiervoor zagen, niet het geval. Hij kent maar één werkelijkheid. De oppervlakkige wereld van de gewone mens is dezelfde als de wereld met zijn diepere lagen en verborgen schatten die een geniaal mens aanvoelt en waarneemt.

Elitarisme: kennis versus intuïtie

Hoewel Plato en Carlyle verschillend denken over de werkelijkheid (dualistisch versus monistisch) stemmen ze overeen in het elitaire idee dat gewone mensen gevangen zitten in hun percepties en alledaags verstand en dat er uitzonderlijke individuen zijn die diepere waarheden kunnen aanschouwen. Het fundament van dit elitarisme verschilt echter: rationele kennis via een langdurig vormingsproces bij Plato versus intuïtief moreel inzicht bij Carlyle.

Wie het weet is de leider

Wanneer deze ontsnappers terugkomen in de alledaagse wereld, in de schemerige grot zou Plato zeggen, dan kan het niet anders dan dat zij onze leiders moeten zijn. De mensheid moet immers geleid worden door degenen die weten hoe het zit en wat er gedaan moet worden.

Carlyle beweert iets vergelijkbaars als hij zegt dat helden inzicht hebben in de richting die de mensheid zou moeten inslaan in lijn met de eeuwige morele wet die als draden in het weefsel van de geschiedenis en de natuur aanwezig is. Zij moeten het voor het zeggen hebben om de samenleving weer in overeenstemming te brengen met deze fundamentele principes.

Opleiden of aangeboren leiderschap?

Daarom is er nog een groot verschil tussen de Griekse filosoof en de Britse auteur. Dat is hun antwoord op de vraag hoe je tot die uitzonderlijke kennis van de werkelijkheid komt. Bij Plato krijg je na een jarenlange training in zijn Akademie die wereld der Ideeën een beetje in de vingers. Tegen je vijftigste ben je klaar met je opleiding en rijp om leider te worden, ten minste als je niet struikelde over het moeilijkste onderdeel ervan, het pièce de résistance, de wiskunde. Deze wiskunde diende als een cruciale oefening in abstract denken, het loskomen van de zintuiglijke wereld, als voorbereiding op de contemplatie van de Ideeën. Plato introduceert in zijn meesterwerk als een van de eersten een curriculum voor de leider: een opeenvolging van leerjaren waarin diverse vakken zijn geprogrammeerd.

De intuïtieve leider van Carlyle

Carlyle heeft niks hiervan. Hij hecht geen waarde aan formele leiderschapsopleidingen. Zijn briljante leiders beschikken allemaal over een natuurlijk moreel kompas en zijn behept met een uitzonderlijke intuïtie, die nodig is om het wezen van de werkelijkheid te doorgronden. Je hoeft bij hem niet naar een academie of een business school. Niet voor niets benadrukt hij dat een van zijn helden, Mohammed de profeet, ongeschoold was, analfabeet. Formele en wetenschappelijke training is geen vereiste om leider te worden. Integendeel, die misvormt je alleen maar. Beschaving corrumpeert de natuur van de mens. Rousseau is niet voor niets een van Carlyles helden.

De heerser als macho

Niccolò Machiavelli is de volgende ‘contrastvloeistof’ om de heldentheorie van Carlyle nader zichtbaar te maken. Ook de Florentijnse secretaris heeft het over de veranderlijkheid van de wereld in zijn beroemde handleiding voor leiders De Heerser, maar benadert die op een hele andere manier dan de Britse auteur. Een van de belangrijkste lessen die leiders volgens Machiavelli moeten leren, is dat er steeds wisselende omstandigheden zijn waarop je adequaat moet kunnen inspelen. Als je karakter niet wendbaar genoeg is of omdat je verblind blijft vasthouden aan wat je tot dan toe hebt gedaan, dan hou je het niet lang vol en ga je uiteindelijk ten onder[3].

Fortuna: geluk of listige tegenstander?

Centraal in Machiavelli’s gedachtegang staat zijn concept van ‘Fortuna’. Hij benadrukt daarmee dat je als leider niet al te snel moet menen dat je succes aan je eigen gedrag te wijten is. Vaak is het meer geluk dan wijsheid en moet het welslagen van je missie worden toegeschreven aan gunstige omstandigheden.

De vier gedaanten van toeval

Ik moet hier wel bij aantekenen dat Machiavelli niet altijd duidelijk is over zijn Fortunabegrip[4]. Soms bedoelt hij zaken die toevallig op je pad komen en die je kunt benutten in de strijd, vergelijkbaar met de kairos-gedachte die hij overigens nergens noemt. Dan weer verstaat hij er noodlot onder, fatum, iets wat bij wijze van spreken in de sterren beschreven staat. En op weer andere plekken heeft hij het over risico’s bij acties, meer zoals wij tegenwoordig risico-inschattingen maken, of simpelweg dat je onvoorspelbaarheden hebt, omdat je te weinig kennis hebt (toeval als resultaat van een tekortschietend cognitief systeem).

Maar voor de praktijkman Machiavelli zijn subtiele onderscheidingen in het begrip toeval niet essentieel. Het gaat erom hoe de werkelijkheid zich voordoet aan de vorst en daar is hij duidelijk over: als iets vol onvoorspelbaarheden en wispelturigheden. Hij moet de dynamiek nemen voor wat die is en daar met zijn gedrag op inspelen.

Doorpakken: de kracht van virtú

Een succesvolle leider is daarom een man van stavast, die doortastend op zijn doel afgaat om het tij te keren. Aan de ene kant moet de heerser preventief te werk gaan, zoals je een wilde rivier indamt om overstromingen te voorkomen, maar breken de dijken dan moet je met grote kracht ingrijpen. In Machiavelli’s eigen woorden:

‘Wel ben ik van mening dat men, omdat de fortuin een vrouw is, beter doortastend dan voorzichtig te werk kan zijn. En wanneer men haar eronder wil houden, is het noodzakelijk haar te lijf te gaan en af te ranselen. Het blijkt namelijk dat zij zich eerder laat bedwingen door iemand die hardhandig optreedt dan door iemand die met zachtheid te werk gaat[5].’ 

Wanneer een leider dat kan beschikt hij over wat Machiavelli ‘virtù’ noemt, dat men het beste als de competentie van de heerser om effectief te regeren in een onvoorspelbare wereld kan begrijpen.

Dit omvat meer dan alleen “mannelijke” kracht; het behelst intelligentie, aanpassingsvermogen, strategisch inzicht en de bereidheid om pragmatisch en zo nodig immoreel te handelen ten behoeve van de staat. Machiavelli’s heerser is een macho, die in gevecht is met een grillige vrouw die hij te temmen weet. Heel verheffend is de Florentijnse secretaris niet over vrouwen.

Carlyles held versus Machiavelli’s heerser

Carlyles helden beschikken ook over die mannelijke deugden als doortastendheid en vitaliteit waarmee zij de wereld naar hun hand zetten en weerstand desnoods met geweld breken. Zij zijn vol energie en daadkracht, wachten niet maar gaan er doelgericht op af, bevlogen als zij zijn door hun historische missie.

Carlyles helden beschikken ook over die mannelijke deugden als doortastendheid en vitaliteit waarmee zij de wereld naar hun hand zetten en weerstand desnoods met geweld breken. Zij zijn vol energie en daadkracht, wachten niet maar gaan er doelgericht op af, bevlogen als zij zijn door hun historische missie.

Macht om de macht, macht om een idee

Er is echter een fundamenteel verschil in wat hen drijft. Bij de Florentijnse secretaris is dat macht, waar de heerser nooit genoeg van heeft en steeds meer wil hebben. Zijn denken is in veel opzichten amoreel. Alles staat in het teken van macht en meer macht. Bij de Schots-Britse auteur ligt dat anders. Bij hem is macht een middel om zijn historische missie te realiseren: de mensheid laten samenleven volgens de morele wetten van de natuur. De heerser hoeft alleen een inschatting te maken van zijn machtskansen en te handelen, terwijl de held eerst intuïtieve kennis van de wereld moet opdoen alvorens goed te kunnen handelen. Maar, en dat moet ook gezegd worden: beiden kunnen middelen als list en geweld toepassen. Carlyle was niet afkerig van enige morele flexibiliteit als de noodzaak daartoe aanleiding gaf. De heroïsche daad kende ook zijn morele uitzonderingen.

Hoe het ook zij, hoe verschillend de visie op de werkelijkheid bij Machiavelli en Carlyle ook is, beide presenteren een vorm van leiderschap die gekenmerkt wordt door ‘virtù’, de deugd van doorpakken.

Drie benaderingen van leiderschap

De rationele koning-filosoof van Plato, de pragmatische heerser van Machiavelli en de intuïtieve held van Carlyle representeren fundamenteel verschillende benaderingen van leiderschap, geworteld in uiteenlopende visies op kennis en de aard van de werkelijkheid.

Terwijl de eersten hun legitimiteit ontlenen aan intellectuele bekwaamheid en politiek succes, claimt de laatste zijn status op basis van een vermeend dieper inzicht in de morele orde. Deze notie van een superieur, intuïtief begrip zou in de geschiedenis een duistere wending nemen. Tijd om over te gaan naar het vijfde deel: de nazi-ophef.


[1] Zie hiervoor de opmerkingen van de vertaler Gerard Koolschijn. Het griekse filosofia met filosofie vertalen is niet juist, het begrip is breder dan dat en verwijst naar intellectuele vorming, wetenschap in algemene zin. Plato. De ideale staat. Vertaald door Gerard Koolschijn. 8e dr. Amsterdam: Athenaeum, 2009. p.346

[2] Plato. De ideale staat. Vertaald door Gerard Koolschijn. 8e dr. Amsterdam: Athenaeum, 2009. p.164. V,473c-d

[3] Machiavelli, Niccolò. De heerser. Vertaald door Frans van Dooren. 23e dr. Amsterdam: Atheneaeum – Polak & van Gennep, 2009. Boek XXV -4

[4] Airaksinen, Timo. ‘Fortune Is a Woman: Machiavelli on Luck and Virtue’. Homo Oeconomicus 3/4, nr. Essays in Honor of Hannu Nurmi (2009): 551-68. p.557 e.v.

[5] Machiavelli, Niccolò. De heerser. Vertaald door Frans van Dooren. 23e dr. Amsterdam: Atheneaeum – Polak & van Gennep, 2009. Boek XXV -9