‘Heroïsch’ leiderschap – 3 Wereldvisie

In het vorige deel stonden Carlyles helden centraal: de mannen die geschiedenis schrijven. We zagen dat ze uit verschillend hout waren gesneden: vorsten, dichters, profeten, rebellen, captains of industry… Aan de hand van deze voorbeelden gaf de Schotse denker niet alleen een kenschets van deze helden, maar ook van zijn wereldvisie. Dat laatste is van belang, omdat zonder een goed begrip van zijn werkelijkheidsopvatting en kennistheorie zijn Great Man-theorie mijns inziens niet goed te begrijpen is. Het is daarom tijd om zijn wereldvisie naar de voorgrond te halen.

3. Wereldvisie van Carlyle

Schijn en wezen

Telkens weer maakt Carlyle in de beschrijving van zijn helden een scherp onderscheid tussen schijn en wezen. Aan de ene kant is er de wereld zoals die zich aan ons voordoet: vol wervelingen, gebeurtenissen en toevalligheden. Aan de andere kant is er de werkelijkheid zoals zij écht is: met haar verborgen wetmatigheden en diepe samenhang.

De geklede werkelijkheid

Carlyle verwijst nadrukkelijk naar de Duitse filosoof Fichte als een van zijn inspiratiebronnen. Niet alleen vanwege diens ideeën over genieën, maar ook vanwege diens visie op de werkelijkheid. Volgens Fichte verschijnt de werkelijkheid aan ons altijd ‘gekleed’. Wat wij zien en ervaren, is niet de naakte kern, maar de aangeklede verschijningsvorm ervan.

Belangrijk is dat deze bekleding volgens Carlyle, in navolging van Fichte, geen illusie is. Hij maakt geen fundamenteel onderscheid tussen de wezenlijke wereld en haar manifestatie. De zichtbare wereld is niet louter een schaduw van iets hogers; zij is haar belichaming. Lichaam en bekleding vormen samen de werkelijkheid zoals wij die kunnen ervaren. De bekleding is de vorm waarin de diepere kern zich toont. Carlyle noemt die kern, in navolging van Fichte, de ‘goddelijke wereldgedachte’ die in alles aanwezig is, maar voor velen verborgen blijft.

‘Fichte verklaart in overeenstemming met de trancendentale wijsbegeerte, van welke hij een beroemd leeraar was, ten eerste, dat al wat wij zien of doen op de Aarde, in het bijzonder wijzelf en alle menschen een soort van gewaad zijn, of zinnelyke, waarneembare verschijning, dat onder alles als een kern verborgen ligt hetgeen hij noemt: „De Goddelijke Wereldgedachte, dit is de werkelijkheid, die ten grondslag aan alle verschijning ligt.’[1]

De morele oproep van de werkelijkheid

De werkelijkheid bestaat dus niet uit louter blinde krachten of ketens van oorzaken en gevolgen; zij bevat volgens Carlyle (en Fichte) een morele dimensie. Beter gezegd: zij doet een morele oproep. Leven betekent niet willekeurige bestaan, en ethiek is geen arbitraire keuze. De boodschap is een aansporing om mee te doen met een moreel geladen kosmos.

In verschillende tijden klinkt deze morele roep anders. Germanen, christenen, moslims, dichters, filosofen — allen gebruiken eigen beelden, woorden en gezangen. Toch verwijzen ze volgens Carlyle steeds naar dezelfde diepere laag van de waarheid.

Dynamiek aan de oppervlakte: de Wereld-Fenix

De dynamiek van geschiedenis en leven speelt zich vooral af aan de oppervlakte, in de veranderlijke verschijningsvormen. In Sartor Resartus brengt Carlyle dit treffend onder woorden met de metafoor van de Wereld-Fenix (World-Phoenix). Zoals de mythische vogel herrijst uit zijn eigen as, zo ziet hij het menselijk bestaan als een onophoudelijk proces van vernietiging en wedergeboorte.

Maar, zo benadrukt Carlyle, deze wedergeboorte is nooit een exacte herhaling. Elke nieuwe fase is uniek, gevormd door haar tijd. Door al deze bewegingen heen blijft de onderliggende morele wet onveranderlijk.

In een levend wezen verloopt verandering gewoonlijk geleidelijk: zo ook – terwijl de slang haar oude huid afwerpt, is de nieuwe er reeds onder gevormd. Weinig weet gij van de verbranding van de Wereld-Phoenix, als hij u inbeeldt dat zij eerst volledig moet opbranden, als dode as moet neervallen, en dan geheel nieuw moet verrijzen. Neen: in de vuurwervelstorm gaan Schepping en Vernietiging samen; telkens wanneer de as van het Oude wordt rond geblazen, spinnen zich mysterieus de organische draden van het Nieuwe1.

Geen revoluties, maar geleidelijke vernieuwing

De overgang van oud naar nieuw ziet Carlyle dus niet als een schok, maar als een geleidelijk en organisch proces. Onder de oude huid groeit het nieuwe leven al. Ook daarom stond hij wantrouwig tegenover abrupte revoluties.

Deze cyclische dynamiek — gedreven door een innerlijke levenskracht — is essentieel om te begrijpen hoe Carlyles helden vernieuwen en bouwen.

Cyclische beweging in plaats van lineaire vooruitgang

Waar denkers als Hegel en Marx de geschiedenis zagen als een lijn van voortdurende vooruitgang, ziet Carlyle haar als een eindeloze transformatie. Vooruitgang is bij hem geen rechte weg, maar een ingewikkeld, organisch proces. Een definitief ‘eindpunt van de geschiedenis’ kent hij niet.

Natuurlijk supernaturalisme

Carlyle vat zijn visie op de werkelijkheid samen onder de noemer van wat hij zelf “natuurlijk supernaturalisme” (natural supernaturalism) noemt. Anders dan het traditionele geloof in een wereld buiten of boven de natuur, stelt hij dat de natuur zelf reeds het wonder in zich draagt.

Het zichtbare en tastbare zijn voor hem niet de uiterste grenzen van de werkelijkheid, maar veeleer haar geklede verschijning. In elke boom, rivier en ster leeft de goddelijke wereldgedachte.

Zo verwerpt Carlyle het mechanistische wereldbeeld van zijn tijd. Leven is voor hem niet het resultaat van een toevallige samenklontering van materie, maar een moreel en spiritueel geladen proces, doordrongen van zin en betekenis.

Monisme en de éénheid van natuur en geest

Tot slot: Carlyle was geen traditioneel bovennatuurlijke denker. Hij maakte geen scherp onderscheid tussen de natuur en een bovennatuurlijke realiteit. De spirituele, morele kracht is niet iets dat buiten de natuur staat, maar maakt er wezenlijk deel van uit. In filosofische termen is Carlyle eerder een monist dan een dualist. Er bestaat volgens hem slechts één werkelijkheid, waarvan de ware, naakte kern schuilgaat onder haar bekleding.

De natuur, zoals zij aan ons verschijnt, is doordrongen van geest en betekenis. Wie werkelijk ziet, doorziet haar oppervlakkige kleden en herkent in haar de goddelijke wereldgedachte die in alles werkzaam is.

De held als ziener en doener

Beperkte kennis, maar geen passiviteit

Ondanks onze beperkte toegang tot de ware kern van de werkelijkheid, betekent dit volgens Carlyle niet dat wij overgeleverd zijn aan blindheid en passiviteit. De morele kennis van goed en kwaad, evenals inzicht in de diepere wetmatigheden van geschiedenis en samenleving, blijven niet volledig gesloten boeken.

Sporadisch zendt de natuur ons een mens die werkelijk ziet, die begrijpt, en die het verborgen geheim van de wereld kan onthullen. Deze uitzonderlijke figuren zijn zijn helden: Odin, Luther, Cromwell, Dante…

Zij ontsnappen aan de beperkingen van de alledaagse kennis en ervaring en bezitten een overvloed aan intuïtieve kennis van het wezenlijke. Deze gave is niet aan te leren; je hebt het of je hebt het niet, en meestal ontbreekt het. Zelfs een analfabeet als de profeet Mohammed kon toegang tot deze diepere waarheid.

De intuïtieve gave van het genie

Deze intuïtieve helderheid is kenmerkend voor het genie — een romantisch ideaal dat Carlyle omarmt. De held voelt buiten de rede om aan wat echt en waar is. Hij weet, bijna instinctief, wat de toestand van de mensheid is: of zij vooruitgaat, stagneert of vervalt. Helden functioneren als sensoren van hun tijd: zij registreren wat moreel ontbreekt en weten wat er gedaan moet worden.

De beperkingen van wetenschap en analyse

Wetenschappers spelen hierin nauwelijks een rol. Carlyle bekritiseert hen herhaaldelijk, vooral in zijn Heroes and Hero-Worship. Voor wie denkt dat wetenschap een alternatieve route biedt naar de kern van de werkelijkheid, heeft hij weinig geduld. Wetenschappers turven en analyseren mechanismen, maar blijven, naar zijn oordeel, steken aan de oppervlakte. Zij beschouwen de wereld als een verzameling tandwielen en drijfriemen en missen daarmee het wezenlijke. In de beeldspraak van Fichte: zij bestuderen slechts de kleren, maar niet het lichaam dat erin verborgen ligt.

Nieuwe helden in de industriële samenleving

Toch is Carlyle geen louter nostalgische denker die enkel helden uit het verre verleden bezingt. Ook in de moderne, geïndustrialiseerde maatschappij ziet hij nieuwe vormen van heldendom opkomen. In zijn maatschappijkritiek schuift hij de leiders van industrie en handel naar voren — de captains of industry — als potentiële morele en spirituele gidsen.

Deze leiders zijn in Carlyles visie geen louter winst gedreven managers; zij dienen niet enkel aandeelhouders, maar de gemeenschap als geheel. Rechtvaardigheid en moreel besef behoren hun handelen te kenmerken. De managers van het Taylorisme en Fayol zijn nog niet geboren: Carlyles industriële leider is een visionair, bezield door het hogere doel van maatschappelijke vernieuwing.

Afronding: het morele kompas van de held

Voor Carlyle zijn helden de weinigen die voorbij de sluier van verschijningen kunnen kijken en de goddelijke wereldgedachte in haar ware gestalte aanvoelen. Niet via berekening of analyse, maar door intuïtieve helderheid weten zij richting te geven aan hun tijd. Zij zijn het morele kompas in een wereld die dreigt te verdwalen in oppervlakkigheid en mechanisering. Zelfs in de nieuwe industriële wereld, die Carlyle scherp bekritiseert, ziet hij in hen de mogelijkheid tot herstel en heroriëntatie: leiders die niet enkel werken voor winst, maar voor het welzijn en de geestelijke verheffing van de gemeenschap.

De held is een man

Stoere mannen met daadkracht

Carlyles helden functioneren allemaal in een wereld van stoere jongens, ferme knapen waarin vrouwen nauwelijks in voorkomen. Het zijn mannen die initiatieven nemen en aan de kant van de actie staan. Daadkracht is belangrijker dan verbale begaafdheid. De helden zijn doelgericht en zien intuïtief de kern van de zaak[2]. Zij schromen niet om leiderschap te claimen en pakken succesvol door. Zo schrijft hij over Napoleon: ‘Er was in dezen man een oog om te zien, een ziel om te durven en te doen. Hij verhief zich natuurlijk tot koning. Alle menschen zagen, dat hij er een was.[3]

Geweld als noodzakelijk kwaad

Carlyle kan niet om geweld heen en dat doet hij ook niet. Soms deinst hij ervoor terug, omdat geweld, zoals in de Franse Revolutie, slechts tot ellende en wanorde kan leiden. Maar hij keurt het goed als leiders het gebruiken om de wereld in haar echtheid te herstellen en de orde te bewaren desnoods met harde hand.

Afkeer van luxe en uiterlijk vertoon

Carlyles helden zijn wars van luxe en glitter. Aan dat soort niet-wezenlijke zaken besteden zij geen aandacht. Ze vrezen honger niet, trotseren ontberingen en blijven gefocust op hun missie. Alles staat in het teken van hun strijd. Armoede in de jeugd is een pré: het maakt hen weerbaar en immuun voor verleidingen.[4]

Diogenes zittend in kuip – Jean-:én Gërome – 1860

In zijn afkeer van pronkzucht en oppervlakkigheid doet Carlyles ideaal van de onpretentieuze held denken aan figuren uit de klassieke oudheid, zoals Diogenes van Sinope, die door zijn spartaanse levenswijze en kritiek op conventionele waarden het archetype van de anti-materialistische filosoof werd. Aan hen is uiterlijk vertoon niet besteed. Onverschrokken gaan zij verder met hun missie. Zoals Carlyle schrijft:

‘Een mens moet noodzakelijk dapper zijn, hij moet vooruitgaan, en zich gedragen als een man.[5]

Helden zijn niet perfect

Toch erkent Carlyle dat zijn helden ook hun fouten en zwakheden kunnen hebben. In zijn wereld komen geen perfecte helden voor. Bij iedereen is wel een smetje meer of minder te vinden.  Napoleon zwichtte voor keizerlijk vertoon, Rousseau had geen oog voor revolutionaire gevaren en Cromwell was eerzuchtig en een leugenaar.

Een man, die zich verzet tegen dwaling is op den weg m zich te vereenigen met alle menschen, die in waarheid gelooven.[6]

Vrijheid, onafhankelijkheid en morele moed

De held is volgens Carlyle geen slaaf maar een meester. Hij is innerlijk vrij, want hij volgt zijn eigen geweten dat resoneert met de eeuwige morele wet en handelt ernaar. Hij is onafhankelijk en vol wilskracht. Hij wijst dogma’s en dictaten onverbiddelijk af die hij er niet mee in overeenstemming kan brengen. Dit doet hij nu eens met woorden, dan weer met geweld en alles zonder vrees. Want wie vreest blijft een slaaf en is een lafaard, aldus Carlyle. De held staat pal voor de waarheid en verenigt iedereen die er ook in gelooft. Deze moed tot zelfstandigheid stoot de mensen niet af maar verbindt hen juist.

Samenvatting: heroïsch vitalisme

Kortom, de held is het centrum van actie en verandering. Hij intervenieert op beslissende momenten in de geschiedenis en handelt intuïtief naar het goede. Carlyles heldentheorie kan worden getypeerd als een vorm van heroïsch vitalisme — een krachtige mannentheorie waarin moed, daadkracht en morele intuïtie de wereld in beweging zetten[7].

Gehoorzame volgers

Geen fundamenteel onderscheid tussen leider en volger

Carlyle geeft ook zijn visie over de volgers. Zij zijn niet eens zo verschillend van hun leiders. Beide maken deel uit van dezelfde wereld van schijn en wezen,. Alleen hebben de heroïsche leiders een beter intuïtief begrip van de diepere werkelijkheid dan hun volgers. De held kan zijn volgers dan ook bevrijden uit hun illusoire bestaan.

Vrijwillige onderwerping

Wij moeten, aldus Carlyle, goed naar deze helden luisteren. Dat doen we niet uit dwang maar omdat we instinctief aanvoelen dat zij hetzelfde verlangen als wij. De eerbied voor helden komt uit onze eigen wil voort en ontstaat in vrijheid. Wie zich op deze wijze onderwerpt, participeert als het ware in het heroïsche en betoont zich absoluut niet onderdanig. Integendeel, de volger wordt zo ook een beetje een held[8]. Het verschil tussen leider en volger is dus gradueel en niet principieel.

Vervolg bij nationaalsocialistische denkers

Deze gedachte, zo zullen we later zien, komt terug in  de ideeën van nationaalsocialistische en völkische leiderschapsdenkers. Ook zij zien geen fundamenteel onderscheid tussen de Führer en zijn volgers. Beide maken deel uit van het Germaanse wezen, dat in een historische strijd verwikkeld is om de heerschappij. Alleen had de Führer er een dieper besef van, dacht hij.

Kritiek is ontoelaatbaar

Kritiek is natuurlijk wel uit den boze, meestal want er zijn uitzonderingen zoals we weldra zullen zien. Maar voor nu geldt: waarom tegenspreken wat waar is en waarom het kompas van de held minachten wanneer dit zuiver op het morele noorden is afgestemd?!  Wie desondanks toch afwijkt moet tot de orde geroepen worden en is het niet goedschiks dan moet het kwaadschiks. Zijn helden zijn beslist niet geweldloos.

Afkeer van democratie en liberalisme

Niet verrassend is Carlyles diepe afkeer van democratie en liberalisme. Parlementariërs praten maar wat, volgens hem, zonder te begrijpen wat werkelijk nodig is. Ze kennen de wetten van natuur en moraal niet en zijn daardoor ongeschikt om leiding te geven. Besluitvorming moet niet in handen liggen van volksvertegenwoordigers, maar van geniale leiders.

Dit leidersprincipe geldt voor alle domeinen van het leven: religie, politiek én industrie. Alleen een samenleving die zich, zoals moslims volgens Carlyle, vrijwillig onderwerpt aan de waarheid, kan moreel gezond zijn. In zo’n theocratische gemeenschap worden mensen verenigd door gedeelde diepere waarden.
Sommigen zouden deze gedachte later aanduiden als een vroege vorm van totalitarisme.

Rebellie

Rebellie: een logisch uitvloeisel

Toch komt Carlyle niet alleen met een theorie van eerbied en gehoorzaamheid, van kadaverdiscipline. Het pikante is dat één van zijn helden juist een opstandeling is: Luther. Maar ook die andere held van hem, Cromwell, die in opstand komt tegen het wettige gezag, behoort tot zijn galerij van helden. Toch vormt rebellie geen tegenstrijdigheid in zijn heldentheorie, integendeel, het is er een logisch uitvloeisel van!

De natuur roept tot opstand

In de loop der tijd kan het gebeuren dat er slechte leiders aan de macht komen, mannen die alleen maar oog hebben voor pronk en praal, voor eigen belangen, dus voor wat slechts een schijnsel is en geen echt licht. Wanneer de natuur schreeuwt om hervormingen brengt diezelfde natuur een individu voort met ogen die de ontluistering ziet en oren die de rampspoed hoort. Zo’n genie is het instrument van de natuur om opstand en revolutie af te dwingen. De menselijke samenleving moet gezuiverd worden van alles wat nep en fake is.

Geen anarchie, maar hernieuwde orde

Zulk verzet mag bij Carlyle niet ontaarden in anarchie of democratie. Dan blijf je in de aap gelogeerd. Het ontbreken van een bewind van sterke mannen leidt alleen maar tot grote ellende. Voor Carlyle is de Franse Revolutie daarvan hèt voorbeeld. Rebellie is alleen goed als er een hero-cratie, een heerschappij van helden, voor in de plaats komt. Dan zal er geen chaos maar orde zijn en zijn de mensen weer in een heroïsch verband verenigd in afstemming met de kern van de werkelijkheid die door en door ethisch is.

Vooruitblik volgende deel

Deze fundamentele wereldvisie van Carlyle, met zijn nadruk op een objectieve morele wet en de verblindende kracht van de schijn, heeft diepgaande gevolgen voor zijn opvattingen over leiderschapsontwikkeling en de omgaan met het onverwachte, het toeval, aspecten die in het volgende deel in contrast met de ideeën van Plato en Machiavelli verder zullen worden verkend.


[1] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. P.179

[2] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. P.274

[3] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. P.275

[4] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. P.148

[5] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. P.36

[6] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. P.145

[7] Eric Russell Bentley. ‘Modern Hero-Worship: Notes on Carlyle, Nietzsche, and Stefan George’. The Sewannee Review 3, nr. Summer (1944): 441-56. P. 443

[8] Alan I. Baily. ‘From the Great Legislator to a World of Heroes’. Cralyle Studies Annual 34 (2021): 81-98. P.88

  1. Thomas Carlyle, Sartor Resartus (Simplicissimus Book Farm, z.j.) digitaal boekbestand, p.301-302 ↩︎