De toespraak van Henri Fayol

‘Management, dat de toepassing omvat van talrijke soorten kennis en van veel persoonlijke kwaliteiten, is vooral de kunst van het met mensen omgaan. En in deze kunst is het, zoals in veel andere, dat men door te smeden smid wordt. Dat is een van de redenen waarvoor het nodig is om zo vroeg mogelijk de toekomstige ingenieurs tot het actieve leven te brengen. Een te lang verblijf in de schoolbanken heeft veel nadelen.’

Aldus sprak Henri Fayol (1841-1925) in de plenaire slotzitting de verzamelde ingenieurs toe op het Internationale Congres van de mijnen en de metallurgie. Hij is op het hoogtepunt van zijn roem: de belangrijkste ingenieur, industrieel van Frankrijk.

Het is het begin van de zomer van 1900. In Parijs is de wereldtentoonstelling in volle gang. Duizenden exposanten hebben met nieuwe producten hun opwachting gemaakt. Diesel laat zijn verbrandingsmotor zien. De trottoirs roulants langs de bezienswaardigheden zijn dé nouveauté. De eerste metro raast onder Parijs.

Ook Taylor, die later grote invloed zou uitoefenen op het industriële leiderschapsdenken, was aanwezig maar nog niet voor zijn ideeën over scientific management. Zijn beroemdste boek moest nog verschijnen. Nu, deze zomer, nam hij een gouden medaille in ontvangst voor zijn uitvinding van snelstaal. Dat is een betere staalsoort, die goed en snel te verwerken was en bovendien hogere temperaturen aankon. En dat was ideaal voor frees- en boormachines.

Tweede industriële revolutie

De tweede industriële revolutie, die van kolen en staal, was in volle gang. En in deze opwindende tijd, waarin een balans werd opgemaakt van wat de 19e eeuw had gebracht en de nieuwe, 20e eeuw, zou brengen hielden de ingenieurs van de mijnen en de hoogovens, de aanstichters van deze revolutie, hun internationale congres.

Hoeveel inspanningen, pogingen en fouten waren mij bespaard gebleven als ik op het goede moment adviezen had gehad …


Tijdens de plenaire slotsessie sprak Henri Fayol voor het eerst publiekelijk over management. Met enige overdrijving kan men zeggen dat deze 23e juni 1900 de geboortedatum van de industriële leider was en we noemen hem: manager.

In 1916 zou zijn managementtheorie verschijnen in een periodiek voor mijningenieurs: Administration Industrielle et Générale. Pas in 1925 werd het als boek uitgegeven.

Fayol was zich goed bewust van de grote veranderingen die zijn industrie had doorgemaakt en dat hij een pionier was. Al tastenderwijs had hij zich het nieuwe managen eigen moeten maken. In 1919 verzucht hij in zijn persoonlijke aantekeningen over de afwezigheid van managementonderwijs: ‘Hoeveel inspanningen, pogingen en fouten waren mij bespaard gebleven als ik op het goede moment adviezen had gehad …’. Maar noch het onderwijs, noch de kennis waren er. En daarom heeft hij, zo vervolgt hij, ‘zijn managementboek geschreven voor de jeugd en zelfs voor zijn collega’s die nu almachtige chefs zijn’.


Fragment

Hieronder volgt de toespraak van Fayol op de wereldtentoonstelling in 1900. De tussenkopjes tussen haakjes zijn van mijn hand ten behoeve van het overzicht.

Heren,

Eergisteren tijdens het heffen van de glazen hebben wij het plezier gehad heren die de wetenschap en de professionele praktijk op het hoogste niveau vertegenwoordigen, te horen spreken over de opmerkelijke vooruitgang van onze twee grote industrieën en over de gelukkige invloed van de contacten van ingenieurs wereldwijd op deze vooruitgang. De heer Harzé heeft deze contacten getypeerd door te zeggen dat zij onder ons een soort van technische vrijmetselarij vestigen.

Geen echo van onze commerciële, financiële en bestuurlijke bezigheden heeft zich laten horen.

(Fayol kritiseert de eenzijdige technische focus van het congres)
Ik benadruk het woord technisch, heren, omdat inderdaad, de inbreng op het congres vrijwel uitsluitend technisch is. Geen echo van onze commerciële, financiële en bestuurlijke bezigheden heeft zich laten horen. En toch, dit congres telde mannen die bijzonder competent in deze materie zijn. Het is beslist te betreuren dat niemand bijvoorbeeld gesproken heeft  over die commerciële associaties die onder de verschillende benamingen zoals vakbonden, verkoopkantoren, trusts  in de industriële wereld sinds enkele jaren van groot belang zijn geworden.

Maar ik kom onmiddellijk bij de managementkwesties waarvoor ik de aandacht wil trekken, omdat het wederzijdse leren, dat we op zo’n bruikbare wijze toepassen in het technische domein, mij schijnt op te roepen het bestuurlijke domein niet minder aandacht te geven .

(Fayol gaat spreken over het belang en de functies van management)
De technische en de commerciële functie zijn genoeg omschreven. Dat is niet zo voor management. Zijn grondslag en zijn toepassingen zijn niet erg bekend. Zijn werking is niet tastbaar. Men ziet het niet bouwen noch smeden, noch verkopen, noch kopen… en toch weet iedereen dat als het niet goed functioneert de onderneming verkommert.

De technische en de commerciële functie zijn genoeg omschreven. Dat is niet zo voor management.

Zijn functies zijn velerlei: Het management voorziet en anticipeert op de financiële, commerciële, technische omstandigheden en dergelijke te midden waarvan de onderneming moet ontstaan en voortbestaan. Zij is het instrument voor de relaties van alle delen van de onderneming onderling en voor de relaties van de onderneming met de buitenwereld….

Deze opsomming hoewel incompleet geeft een idee van het belang van de bestuurlijke functie. De verantwoordelijkheid voor personeel zou alleen al voldoende moeten zijn om haar in de meeste gevallen het oppergezag te geven. Wie weet in feite niet dat een onderneming, zelfs wanneer zij over de beste machines en fabricageprocedures beschikt, tot mislukken gedoemd is als zij in handen is van slecht personeel?

(Fayol vergelijkt management met het zenuwstelsel)
Om haar wijze van optreden weer te geven zal ik een vergelijking ontlenen aan de fysiologie: Net als de bestuurlijke functie van een industriële onderneming is het zenuwstelsel van de mens niet zichtbaar voor de oppervlakkige waarnemer. Haar daden vallen niet rechtstreeks onder de zintuigen, en toch, beginnen de spieren, hoewel zij een eigen energie hebben, pas samen te trekken als het zenuwstelsel begint te ageren. Zonder haar inwerking wordt het menselijk lichaam een inerte massa, elke orgaan gaat achteruit.

Zo functioneert de bestuurlijke functie: alle medewerkers participeren er meer of minder in.

In alle organen in alle delen van elk orgaan is het zenuwstelsel aanwezig én actief. Door de cellen en de vezels ontvangt het sensaties en transporteert deze vervolgens naar de lagere zenuwknopen, de reflexcentra, vervolgens vandaar, als er plaats is, naar de hersenen. Vanuit deze centra of de hersenen vertrekt dan de opdracht die, via een omgekeerde weg, bij de spier aankomt die de beweging moet uitvoeren.

De industriële onderneming heeft ook zijn reflexen of klieren die zich roeren zonder directe interventie van het management. Over het algemeen echter gaat het bericht, de informatie die van een medewerker komt die in contact staat met de buitenwereld of met een andere medewerker van de onderneming naar de directie die het bekijkt beslissingen neemt en een opdracht geeft, die via de omgekeerde weg terechtkomt bij de uitvoerders. Zo functioneert de bestuurlijke functie: alle medewerkers participeren er meer of minder in.

(Fayol gaat in op de tijd besteed aan management)
Op de honderd uur besteed aan een grote industriële onderneming is de werknemer slechts enkele uren bezig met managementkwesties: verschillende informatie gestuurd aan de ploegbaas, discussie over de salarissen, de tijden en de organisatie van het werk; tijd besteed aan bijeenkomsten van de hulpkas, vakbonden, etc.…

De ploegbaas die de opmerkingen van de werknemers ontvangt en doorstuurt, die zelf weer opdrachten ontvangt, deze overbrengt terwijl hij zich van de uitvoering verzekert, die zelf opmerkingen maakt en advies geeft, die ploegbaas, zeg ik, besteedt de meeste tijd aan management.

Daaruit volgt dat de tijd besteed aan technische vraagstukken steeds minder worden en dat deze bijna verwaarloosbaar wordt voor het hoofd van een zeer grote onderneming.

Dit deel van de tijd gevuld met management groeit met de rang die de werknemer bekleedt in de industriële hiërarchie; de kwesties van orde, planning, discipline, organisatie, werving en  training van medewerkers en ploegbazen, zijn al voor de gewone ingenieur belangrijke werkzaamheden.

Bovenop deze vraagstukken komen voor de directeur nog de commerciële en financiële vraagstukken, de betrekkingen met de staat et cetera. Daaruit volgt dat de tijd besteed aan technische vraagstukken steeds minder worden en dat deze bijna verwaarloosbaar wordt voor het hoofd van een zeer grote onderneming.

(Fayol benadrukt nogmaals dat iedereen in het bestuur participeert)
Ik zeg niets over medewerkers van de commerciële dienst, noch over hen van de financiële afdeling, of van alle andere afdelingen: afgezien van hun specialisme spelen deze verschillende medewerkers dezelfde rol binnen management als de medewerkers van de technische dienst. Alle werknemers van een onderneming doen dus min of meer mee aan management:  alle hebben dus de gelegenheid hun bestuurlijke mogelijkheden in praktijk te brengen en deze te laten opvallen. Men ziet soms dus medewerkers met een basale opleiding maar die zeer toegewijd zijn stapsgewijs opklimmen van de allerlaagste naar de hoogste rangen in de industriële of vakbondshiërarchie.

Goed gebruik maken van de fysieke, morele en intellectuele gaven van mensen is niet minder belangrijk voor het geluk van de mensheid dan de goede aanwending van onze rijke mineralen.

Maar de jonge mannen wanneer die de industriële scholen verlaten, hun functie van ingenieur vroeg uitoefenen, zijn bijzonder bevoorrecht hetzij door zich in management te scholen, hetzij door hun bekwaamheden te tonen; want, in management is het vooral net als in alle andere takken van sport in de industrie: je wordt vooral gewaardeerd door je verdienste. Medewerkers die zich in meer of mindere mate in de mijnen en de fabrieken met management bezighouden, zijn dus met velen, zoals overigens in alle ondernemingen; Het is aan hen en in het bijzonder aan de ingenieurs dat ik vraag om een kennisuitwisseling  over management op dezelfde manier waarop zij technische kwesties met elkaar uitwisselen.

(Managementkunde is net zo belangrijk als technische kunde)
Goed gebruik maken van de fysieke, morele en intellectuele gaven van mensen is niet minder belangrijk voor het geluk van de mensheid dan de goede aanwending van onze rijke mineralen. Al zoekend om de materie te beheersen, aldus de woorden van onze eminente president, moeten wij ons uiterste best doen om onszelf te beheersen, de wetten te ontdekken en toe te passen die de organisatie en de bestuurlijke machine zo perfect mogelijk maken.

Waarom zouden we niet onze waarnemingen en onze ervaringen, onze studies delen voor het welzijn van allen? Er zijn internationale commissies die zeer nuttig zijn voor het onderzoek naar de proefmethoden van constructiematerialen. Verdient het onderzoek naar betere methoden om werknemers voor te bereiden en te testen voor de industrie minder toewijding?

(Pleidooi voor de ontwikkeling van het vakgebied management)
Om kennisuitwisseling nuttig te maken is het niet nodig om op magistrale wijze de totale zaak te omvatten. Op managementgebied, net als op technische gebied, is dit soort werk slechts binnen het bereik van een klein aantal mensen. Maar de kleinste communicaties zijn niet altijd de minst interessante.

En hoeveel dingen hebben wij elkaar niet te zeggen over de gebruikte middelen om goede medewerkers, goede chefs, goede ingenieurs, goede hogere medewerkers te krijgen? Hoeveel niet te zeggen over de maatregelen aangenomen voor het bestuurlijk apparaat en de verschillende manieren om dit te laten functioneren?

Dit programma zou ik willen presenteren aan de club van de heer Harzé om hem te verzoeken het managementdomein toe te voegen aan het technische. Ik verbind me eraan om mijn bijdrage te leveren.

(Fayol stelt dat er teveel theoretisch onderwijs is)
Verloof mij intussen uw aandacht te vragen voor een kwestie van werving dat van groot belang is voor beide grote industrieën: wij zijn het eens over de noodzaak om de theorie met de praktijk te verbinden in het onderwijs voor ingenieurs. Maar over de vraag in welke mate daarover verschillen wij van mening.

Sommigen denken zonder ophouden aan het verzwaren van de toelatingsprogramma’s en de leergangen in onze grote industriële scholen; Anderen denken dat men de grens van het noodzakelijke theoretische onderwijs al gepasseerd is en dat men onnodig een of twee jaar verloren laat gaan aan de elite van onze jeugd die beter gebruikt zouden kunnen worden in het werkzame leven. Ik denk zoals die laatsten.

(…)

(Fayol vermaant: Techniekstudenten moeten sneller de arbeidsmarkt op)
En de industrie, die goed gezonde jonge mensen nodig heeft, flexibel, zonder pretenties, ik zou zelfs zeggen vol illusies, krijgt vaak vermoeide ingenieurs binnen, futloos van lichaam en geest, minder geschikt dan men zou wensen voor eenvoudige bezigheden en voor die prachtige inspanningen die alles makkelijk maken. Ik ben ervan overtuigd dat men hen veel eerder de arbeidsmarkt moet opsturen en toch ook goed opgeleid, terwijl men het huidige onderwijs in nutteloze zaken afschaft.

Management dat de toepassing omvat van veel kennis en van veel persoonlijke kwaliteiten is vooral de kunst met mensen om te gaan. Het is in deze net zoals in vele andere kunsten: oefening baart kunst. Dat is een van de redenen waarom het nodig is om de toekomstige ingenieurs zo vroeg mogelijk de arbeidsmarkt op te sturen: een te lang verblijf in de schoolbanken heeft teveel nadelen.

Ik ben ervan overtuigd dat men hen veel eerder de arbeidsmarkt moet opsturen en toch ook goed opgeleid, terwijl men het huidige onderwijs in nutteloze zaken afschaft.

Naar mijn mening heeft de industrie in deze zaak van maatvoering de zwaarst wegende stem.  Zij is het die de producten van de scholen afneemt. Zoals elke afnemer heeft zij het recht haar wensen te doen kennen en dat zou voor haar in Frankrijk het eenvoudigst zijn dat te doen via de twee instanties die haar representeren: het Comité van de hoogovens en het Comité van de mijnen.

(Fayol rondt af en herpakt zijn thema: er moet managementonderwijs komen)
Sta mij toe heren, tot slot, het doel van deze presentatie in herinnering te roepen: dat is dat de ingenieurs voortaan het mutuele onderwijs, dat zij met zoveel succes hebben toegepast in het domein van de techniek, uitbreiden met managementkunde.”

Bron: H. Fayol Administration industrielle et générale, editie Dunod 1950 p. 139-147, oorspronkelijk verschenen in 1916. Vertaling uit het Frans: 2015  P. van der Luit en J. Schrijvers