Plato, de mislukte adviseur

Plato was al oud, rond de 75, toen hij zich genoodzaakt voelde een brief te sturen aan de nabestaanden van zijn goede vriend Dio1, de heerser van Syracuse, die kort daarvoor was vermoord. Een samenwerking van decennia als adviseur had een dramatische ontknoping gekregen, niet alleen voor Dio, maar vooral voor Plato zelf. Heel zijn bouwwerk van de ideale staat met zijn ideale leider, de filosoof-koning, was ineengestort, alles mislukt.

Het was voor Plato een tragisch slotakkoord. Zijn carrière als filosoof begon met de executie van zijn leermeester Socrates in 399 en eindigde met de moord op Dio en de nasleep ervan in 356. Beide gebeurtenissen kleurden zijn denken over de mens, de staat en leiderschap sterk. De brief, waarin Plato vol zelfbeklag zijn verhaal deed, legt niet alleen onbedoeld bloot hoe hij faalde als adviseur, maar ook hoe zijn onbuigzame geloof in de filosoof-koning hem blind maakte voor de meedogenloze realiteit van de Siciliaanse slangenkuil.

Van mensen naar systemen

Onvermijdelijk moest de bittere nasleep van Dio doorwerken in zijn laatste werk De Wetten. Niet langer pleit hij voor de filosoof-koning als vervulling van het verlangen naar de goede afloop, maar ruilt hij dat ideaal in voor een abstract regulerend systeem waarin de wet het hoogste gezag vormt. Zo wordt de Zevende Brief, zoals dit geschrift in de traditie genoemd wordt, het scharnier waarop Plato’s denken kantelt: van het geloof in de filosoof-koning naar het besef dat idealen aan systemen en niet aan mensen moeten worden opgehangen. De filosoof-koning is definitief onttroond en daarmee de illusie van de ideale leider verdampt.

Het rattennest Syracuse

Plato ging drie keer naar Syracuse, een stad die tot de belangrijkste steden van de toenmalige wereld behoorde. Syracuse verhield zich tot Athene als Rotterdam tot Amsterdam en beide meenden alles in huis te hebben. De dreiging van een derde stad, Carthago, was er permanent voelbaar. Alles draaide om het graan van het vruchtbare Sicilië, het belang van de zeehavens en daarmee  om de heerschappij op zee. In de stad zelf was hofgekonkel schering en inslag.

Hoe Dionysius I de macht greep

Tijdens zo’n oorlog greep een man, Dionysius, van oorsprong ambtenaar maar inmiddels opperbevelhebber, zijn kans. Syracuse stond op omvallen en hij wees samen met het volk en de soldaten het falende stadsbestuur aan als zondebok. Hij zette dat buitenspel met verwijten van verraad, ging de huurlingen flink meer betalen, zaaide wantrouwen, hitste het volk verder op en liet zich uitroepen tot heerser en zou bekend worden als Dionysius I of senior. Het werd met lede ogen aangezien door de oude aristocratie. Syracuse raakte verder verscheurd door konkelende facties.

Fantasiebeeld Dionysius I – Guillaume Rouillé – 1553

Om de oude aristocratie aan zich te binden smeedde Dionysius I allerlei strategische huwelijken, die daar omwille van haar eigen machtszucht graag aan meewerkte. Een belangrijke spil aan het hof werd de rijkste man van Syracuse: Dio, die van oude komaf was. Dionysius trouwde met zijn zus en Dio uiteindelijk met hun dochter: oom trouwt nichtje. De breinbreker luidt dus: Dio was zowel de zwager als de schoonzoon van Dionysius I. Zo belandde Dio in het centrum van de macht, werd een nauwe adviseur en ging op belangrijke diplomatieke missies. En Dionysius was in de oude aristocratie ingetrouwd. Jarenlang gold Dio als de erfopvolger van Dionysius I, totdat deze alsnog een zoon kreeg die volwassen werd.

Een hof van dichters, filosofen en verraders

De tiran van Syracuse was beslist een sluwe opportunist in zijn machtsgreep, maar desondanks investeerde hij aanzienlijk in cultuur, gedreven door de merkwaardige ambitie om, uniek voor een heerser, zichzelf tot dichter te laten kronen. Dio was nauw betrokken bij het aantrekken van intellectuelen als Plato, die hij zeer bewonderde, met name om Dionysius II, de zoon van de tiran, te laten kneden. Zo ontwikkelde het hof zich tot een  centrum van de Griekse beschaving, waar ook filosofie werd bedreven.

Het was naar dit slangenkuilige hof van cultuur dat de idealist Plato zijn drie reizen ondernam en waar zijn theorieën over leiderschap onontkoombaar schipbreuk zouden lijden.

Plato’s drie reizen naar Syracuse

De eerste keer dat Plato naar Syracuse ging was toen hij ongeveer 40 jaar oud was en inmiddels een grote reputatie bereikt had als dé opvolger van Socrates. Zijn dialogen vonden een gretige aftrek in afschrift en werden ook mondeling in de hele bekende wereld doorverteld. De groene omgeving net buiten Athene, een heilige plaats met olijfgaarden en een gymnasium vernoemd naar de held Hecademus en later bekend als de Academie, was the place to be2 [2]. Daarheen togen de jonge mannen, bewonderaars, en hingen ze aan zijn lippen.

De eerste reis: van hoop naar slavernij (rond 387)

Ook in Syracuse was Plato’s faam doorgedrongen. Zijn aankomst leidde direct tot een ontmoeting met Dio — het begin van een bondgenootschap dat beide mannen duur zou komen te staan.

Dion stelt Plato voor aan Dionysius (ets) – Hermann Göll -1876 – Public Domain

Het leven aan het hof stuitte Plato al snel tegen de borst. De elite kwam op hem over als plat, vulgair en hedonistisch.

En toen ik daar was, viel dat zogeheten gelukkige leven daar bij mij helemaal niet in de smaak, een leven dat gevuld is met tafelen op zijn Italisch en Syracusaans, dat erin bestaat zich twee keer per dag vol te stoppen, ’s nachts nooit alleen te slapen…3

Vermoedelijk spookten toen al de gedachten door Plato’s hoofd over de rechtvaardige en sobere samenleving die hij enkele jaren later in zijn beroemde boek De Staat zou uitwerken. Bij Dio vond hij een snelle en talentvolle leerling, die niets liever wilde dan zijn leven inrichten volgens Plato’s principes van rechtvaardigheid en soberheid. Samen hoopten ze stiekem Syracuse naar die ideeën te modelleren, iets waar de elite niets voor voelde; die had geen enkele behoefte haar privileges of genotzucht op te geven4.

Dio vroeg de heerser Dionysius of hij niet eens nader met Plato wilde kennismaken. Het geschiedde maar werd geen succes. De heerser woonde een lezing van hem bij over het functioneren van de mens toegespitst op moed en rechtvaardigheid. Plato probeerde aan te tonen dat iedereen moediger is dan een dictator en dat rechtvaardige mensen gelukkig zijn en onrechtvaardige niet. Dionysius pruimde deze kritische opmerkingen niet. Een bron vermeldt dat hij als door een bij gestoken uitriep: ‘Je praat als een leuterend oud mannetje’, waarop Plato antwoordde: ‘En u als een echte tiran5.’

Dionysius werd hierna zo woedend dat hij Plato wilde laten doden, maar ingepraat door Dio en anderen gaf hij hem over aan een Spartaan, Pollis, om hem als slaaf te verkopen. Die bracht hem met zijn schip naar Aegina en deed hem in de verkoop. Uiteindelijk werd hij vrijgekocht door een sympathisant, waardoor het eerste avontuur toch nog goed afliep en hij weer naar huis kon, zijn vertrouwde Athene, waar hij kort daarna zijn Academie zou stichten.

2024: Papyrusrollen, AI, een nieuw verhaal?

Althans, zo luidde het canonieke verhaal van Plato’s leven tot 2024. In dat jaar maakten wetenschappers bekend dat ze met geavanceerde lichttechnieken en AI uit verkoolde papyrusrollen een ander verhaal over Plato’s slavernij hadden kunnen reconstrueren. Hij was helemaal niet door Dionysius tot slaaf gemaakt, zo luidt de nieuwe hypothese. Het zou al veel eerder zijn gebeurd, ergens vlak na de executie van Socrates, tijdens Plato’s omzwervingen in de jaren daarna. De opwinding in de kleine kring van Plato-exegeten, biografen en hun volgers was groot. Het haalde enkele gerenommeerde kranten en tijdschriften6. De zoektocht naar het echte verhaal wordt vervolgd.

Papyrusrol met locatie graftombe Plato en relaas over zijn slavernij

Tweede reis: een slangenkuil zonder uitweg (circa 367)

Twintig jaar later ging Plato, inmiddels circa 60 jaar oud, opnieuw naar Syracuse. Dionysius I was een natuurlijke dood gestorven en zijn zoon Dionysius II kwam op de troon. Dio en anderen smeekten Plato te komen om de nieuwe, jonge vorst bij te staan. Deze zou een grote belangstelling voor wijsbegeerte en cultuur hebben ontwikkeld. De kans om zijn ideeën over staat en leiderschap in praktijk te brengen was nu aanwezig. Iedereen hoopte dat er eindelijk een vorst zou komen die tegelijk ook filosoof was.

Indien ooit, dan was  er nu goede hoop dat het ideaal verwezenlijkt zou worden dat dezelfde mensen tegelijk wijsgeer zouden kunnen zijn en leiders van machtige staten.7

Plato aarzelde vanwege zijn grote twijfels over de kneedbaarheid van de vorst, maar ging uiteindelijk toch. De kans om zijn ideeën te verwerkelijken gaf de doorslag en hij wilde later niet het verwijt krijgen dat hij alleen maar een prater was en geen doener. Zijn vriend Dio in de steek laten was al helemaal geen optie.

Wat Plato echter aantrof was dezelfde slangenkuil als toen. Aan het hof waren laster, roddel en gekonkel schering en inslag. De adel zag Dio, die Plato had gevraagd, als een grote bedreiging voor hun macht en maakten beiden zwart bij de nieuwe alleenheerser Dionysius. Het einde van het liedje was dat Dio werd verbannen en Plato in de burcht van Syracuse werd vastgehouden.

Luie student

Hoewel de alleenheerser hem met enige welwillendheid tegemoet trad, kon niet gezegd worden dat hij zich een ijverige leerling betoonde om Plato’s ideaal van de filosoof-koning te verwezenlijken. Hij wilde zijn achterban van edelen niet verliezen. Dat zag Plato ook wel in.

Uiteindelijk mocht hij vertrekken, onder de belofte dat hij nog eens terug zou komen. Dionysius had nu geen tijd meer voor hem. De oorlog met zijn aartsrivaal Carthago eiste alle aandacht op…

Derde reis: het bittere einde (circa 360)

Zes jaar later kwam Plato terug. Dionysius zou weer volop bezig zijn met filosofie, maar Plato zelf zat vol aarzelingen. Zijn goede vriend Dio drong erop aan dat hij toch vooral nog eens zou gaan, maar of dit uit helemaal uit de zaak zelf of uit eigen belang voortkwam blijft gissen. Staan blijft de bijgedachte de Dio er alle belang bij had dat zijn vorst tot rede werd gebracht. Het zou zijn terugkeer uit ballingschap bespoedigen en zijn macht doen rijzen.

Plato werd bestookt met brieven, waarvan één zelfs persoonlijk van Dionysius. Als hij kwam zou hij het geschil, de ballingschap van Dio, regelen op een manier die hem, Plato dus, zou behagen. Tot driemaal toe wees Plato een verzoek om te komen af. Ook vrienden van Plato smeekten hem te gaan, omdat anders hun relatie met de alleenheerser geschaad zou worden en zij er last van zouden krijgen. Heel subtiel was het allemaal niet en de slotsom was dat Plato ging… voor de derde keer.

Opnieuw bleken de voorgevoelens van Plato juist. Het was nog steeds een en al gekonkel, laster en wispelturigheid aan het hof. Voor echte, serieuze filosofiebeoefening was geen plaats. Hij probeerde nog te testen of Dionysius’ interesse in filosofie echt was of slechts praatjes voor de vaak. Verontwaardigd concludeerde hij het laatste: er was geen oprechte intentie iets van zijn politieke leer en ethiek te leren. Filosofie is studieus zijn, sober leven en ernstig het zware pad van de wijsgeer gaan. Van dat alles was bij hem geen sprake, aldus Plato. Dionysius was niet in staat zijn leven te wijden aan inzicht en morele kwaliteit.

Schaakspel met de vorst

Plato’s weerzin tegen Dionysius en zijn hele kliek groeide toen de alleenheerser tegen alle afspraken in het vermogen van zijn vriend Dio wilde halveren en zijn landerijen verkopen. Hij wilde weg, met een vrachtschip, zo gauw dat kon. Alleen stond Dionysius dat niet toe. Het zou zijn reputatie schaden als de beroemdste wijsgeer aller tijden zo snel weer vertrok.

Met enige chantage als drukmiddel hield hij hem nog even vast op het eiland. Hij zou zoiets gezegd hebben, dat als je blijft, jij de beheerder van zijn gelden en goederen wordt. Dio kan er dan met jouw toestemming over beschikken. Hij kan ook weer naar Syracuse komen als hij afzweert een staatsgreep uit te voeren. En jij, Plato, moet daarvoor garant staan.  Dit kunnen we regelen, als je nog een jaartje blijft. Zo ongeveer zou Dionysius druk op hem hebben uitgeoefend. 

Het leidde tot heel wat gedub van de filosoof. Weigerde hij, dan zou Dio zijn have en goed verliezen; stemde hij ermee in, dan steunde hij de belangen van zijn vriend…   Hij besloot tot het laatste en te blijven.

Dat was de uitkomst van mijn overwegingen, en ik zei de  volgende dag tegen Dionysius: ‘Ik heb besloten te blijven’8

Niet lang erna verkocht Dionysius eerst de helft van de bezittingen van Dio en al snel ook de andere. Plato was verbijsterd. ‘Dat was dan alles wat ik tot die tijd had kunnen ondernemen om de wijsbegeerte en mijn vrienden van dienst te zijn9’ schreef Plato over deze gebeurtenissen met sarcastische pen.

Het einde van het liedje was dat Plato een brief naar vrienden op het vasteland stuurde om alles in werking te stellen hem daar weg te halen. Hetgeen geschiedde: er kwam een gezant en de alleenheerser stemde in met zijn vertrek naar Athene en zijn Academie waar hij vervuld was met afkeer ‘vanwege mijn zinloze reizen en mijn tegenslagen in verband met Sicilië10’.

De nasleep: Dio’s val en Plato’s desillusie

Plato zou niet meer naar Sicilië gaan. Zijn vriend Dio keerde vier jaar later (357) terug met een leger aan huurlingen en verdreef Dionysius II uit de stad. Lang zou hij niet aan de macht blijven, want drie jaar later, in 354, werd hij in Syracuse vermoord in een klimaat van chaos en politieke afrekeningen. Er was geen harmonieuze staat ontstaan met een filosoof-koning aan het hoofd. Integendeel.

Niet lang na de moord van Dio schreef de inmiddels 75-jarige Plato alles op in een brief aan de nabestaanden en vrienden van Dio. Om nog eens uit de doeken te doen waar het hem, Plato, allemaal om te doen was geweest. Door deze brief weten we van zijn drie reizen en hoe hij op zijn falen reflecteerde. Ook dat is niet geheel en al fraai, wel menselijk.

Een brief als afrekening

Plato’s Zevende Brief behoort tot een set van dertien brieven die van de maestro bewaard zijn gebleven. Het is de beroemdste en laat zien hoe Plato op zijn leven terugblikt en in het bijzonder op zijn mislukking als adviseur en leraar van leiders.

Echtheid

Of Plato’s brieven echt zijn of vervalsingen, en dus ook de befaamde Zevende Brief, daarover verschillen de meningen tot op de dag van vandaag11. In de Klassieke Oudheid bestond hierover geen twijfel: wie naar de Zevende Brief verwees, deed dat met de vanzelfsprekende zekerheid die men in die tijd voor veel dingen koesterde. Ook filosofen in het Byzantijnse Rijk, die de brief zo nu en dan bestudeerden, leken geen enkele behoefte te voelen om aan de echtheid te tornen. In de Middeleeuwen kwam de vraag naar authenticiteit überhaupt niet op: men kende Plato nauwelijks en had wel belangrijker zorgen.

Pas in de moderne tijd, met name in de negentiende eeuw, ontwaakte men uit deze slaperigheid. Toen men Plato weer ging lezen, deed men dat uiteraard met de achterdocht die een echte filoloog betaamt: had Plato deze brieven wel zelf geschreven, of had een ijverige geest later geprobeerd het verzameld werk van de filosoof wat op te smukken? De discussie sleept zich sindsdien voort.

De meerderheid van specialisten houdt de Zevende Brief voor authentiek of grotendeels authentiek — al blijven er altijd onderzoekers die met veel ernst de mogelijkheid van een vervalsing blijven verdedigen en zeggen dat de meerderheid ze als vervalsingen beschouwen. Zo blijft de twijfel levend, en het vak in beweging.

Meestal richt de discussie zich op de bekende categorieën: taal- en stijlkenmerken (lijkt het op Plato?), inhoud (past het in het oeuvre?), of historische consistentie (kloppen de feiten met andere bronnen?). Elke methode heeft zo zijn charme en zijn teleurstellingen.

Eén filosoof, twee stemmen?

Wat mij opvalt, is dat Plato deze brief geschreven zou hebben in dezelfde periode waarin hij werkte aan zijn laatste werk, De Wetten. In de brief verdedigt hij nog vol overgave het ideaal van de filosoof-koning, dat hij decennia eerder zo prachtig in De Staat ontvouwde. In De Wetten daarentegen is dat ideaal op de achtergrond geraakt: geen verlichte leider meer, maar wetten die het menselijk tekort beteugelen. Van zijn Siciliaanse desillusies merk je in De Wetten niets expliciets. En omgekeerd: in de brief geen spoor van die grote verschuiving.

Menselijkerwijs is het merkwaardig om tegelijkertijd aan zulke verschillende lijnen van denken te werken. Het zou het vermoeden kunnen oproepen dat de Zevende Brief een latere vervalsing is — met de beste bedoelingen wellicht, maar toch. Maar ik geef toe: ook deze gedachte is niet meer dan indirect bewijs — aanwijzend, maar verre van doorslaggevend. Het verlaat de status van speculatie niet.

De Zevende Brief zelf

De Zevende Brief is met afstand de langste van Plato’s bewaarde brieven.  In de Nederlandse vertaling van Cornelis Verhoeven en Ben Schomakers telt hij 46 pagina’s, in die van Xavier de Win 37 pagina’s. De lengte hangt natuurlijk af van de zetspiegel en typografie maar geeft toch een indicatie van de omvang. In het Grieks telt de tekst circa 13.000 woorden: niet weinig voor iemand die zichzelf wil vrijpleiten.

De brief is gericht aan de vrienden en nabestaanden van Dio, zijn vriend en leerling en, als je Plato mag geloven, de ideale vorst-in-wording, die kort ervoor vermoord was. Er gaat een appèl aan hen uit om toch vooral het hoofd koel te houden en trouw te blijven aan de principes van gematigdheid en rechtvaardigheid, aan zijn (Plato’s) principes.

De tekst is grotendeels chronologisch van aard. Het  verhaal begint met zijn ontboezemingen waarom hij over politiek is gaan nadenken en wijst naar de traumatische gebeurtenissen van zijn jeugd: de politieke storm in Athene met coups, geweld en intimidatie, en uiteindelijk met de executie van zijn grote leermeester Socrates, nota bene opgelegd na de restauratie van de democratie door een coalitie die zich bedreigd voelde door diens invloed en denkbeelden. Dan volgen de drie rampzalige reizen, waarin Plato uit de doeken doet wat er gebeurde en waarom het allemaal mislukte en vooral aan wie het niet lag.

De brief eindigt met zijn reflecties op de moord op Dio. Hadden ze maar geluisterd! Waren ze maar redelijk geweest, dan had het zo niet hoeven aflopen. Met Dio’s wraakzucht en geweld wilde Plato uiteraard niets vandoen hebben, al verdedigt hij zijn vriend uiteindelijk toch. Dio had alles in zich om een goed vorst te worden, maar ja, zelfs de beste stuurman kan ten onder gaan in zware storm…

Het ontgaat hem niet dat er een storm op komst is, maar het extreme karakter en de onvoorspelbare omvang van een storm kan hem eventueel wel ontgaan, en omdat die hem ontgaat, kan de storm hem met geweld vernietigen.12

Twee uitweidingen

Opvallend zijn twee intermezzi, die het ‘getuigenverslag’ onderbreken. De eerste uitweiding gaat over het vak van adviseren, waarin Plato veel ervaring zegt te hebben opgedaan en de tweede over de aard van de kennis waarover een leider moet beschikken en hoe hij deze verwerft. Vooral dat laatste intermezzo over kennis, waarover later meer, zouden filosofen gretig oppikken. Zij gingen de Zevende Brief meer als een esoterische kennistheorie lezen dan als een egodocument van een mislukte adviseur die iedereen en alles blameert behalve zichzelf.

Intermezzo 1: de kunst van het adviseren

Na zijn relaas over zijn tweede reis volgt een passage waarin Plato de lezers van zijn brief raad geeft wat hen te doen staat na de moord op Dio. Maar de paragraaf laat zich vooral lezen als algemene vuistregels voor iedereen die het vak van adviseur wil uitoefenen, in ieder geval,  zoals Plato naar eigen zeggen zelf heeft gedaan. Ze vallen uiteen in adviezen die het accent leggen op het behoedzaam opereren van de adviseur (het hoe) en op de ontwikkeling van leiderschap en de staatsorde (het wat).

Behoedzaamheidsadviezen

Plato’s boodschap is simpel: advies werkt alleen als de ander bereid is naar je te luisteren. Daar begint alles mee. Daar moet je op letten. Adviseren heeft geen zin, noch bij individuen noch bij de samenleving als geheel, als die er niet zelf om vraagt en niet wil luisteren. Is die bereidheid er niet dan moet je het eenvoudigweg laten.

…als iemand mij helemaal niet om raad vraagt of als het mij duidelijk wordt dat hij helemaal niet naar mijn raad zal luisteren, dan ga ik zo iemand niet uit eigen beweging van advies dienen en hem iets opdringen, zelfs al was het mijn eigen zoon13.

Plato laat er geen twijfel over bestaan dat hij duidelijke grenzen heeft in zijn advieswerk. Een slaaf mag je nog dwingen om te gehoorzamen, maar met vrije mensen niet. Bij hen moet je je inperken: bij dingen die je niet bevallen geen overbodige vermaningen, bij dingen die je wel bevallen geen overdadig gevlei.

Bij de samenleving geldt iets vergelijkbaars. Je mag zeker je mening geven over wat er goed gaat en fout, het is zelfs een morele plicht. Maar zijn de woorden tevergeefs of ontstaat door te spreken een doodsdreiging, dan moet je ermee stoppen.

Hij kent nog een grens: de politiek adviseur mag van alles, maar geen geweld gebruiken om omwentelingen te forceren. Verwaaien zijn woorden in de vergetelheid, dan is het volgens Plato beter om je afzijdig te houden en de samenleving het allerbeste toe te wensen.

Inhoudelijke adviezen: de vorstenspiegel

Naast deze meer procesmatige adviezen geeft Plato ook inhoudelijke raad die zich als een vorstenspiegel laat lezen. De leider moet vooral zichzelf blijven ontwikkelen en trainen: het gaat erom een gematigd en verstandig persoon te worden en te blijven. Zonder innerlijke beheersing is goed leiderschap onmogelijk.

Vervolgens moet hij een netwerk opbouwen van loyale vrienden, verwanten en medestanders. Kijk uit voor opportunisten en koers alleen op mensen die met je moreel verbonden zijn. Gebrek aan vrienden is armoede en leidt uiteindelijk tot niet veel goeds.

De goede leider blijft altijd binnen de grenzen van de wet én van de politieke structuur. Zijn rijk is volgens wettelijke voorschriften opgedeeld en kent officiële organen. Een door wetten geleide staatsorde leidt tot duurzaamheid en rust. Zou dit het andere denkspoor van Plato al zijn?

Tot slot kijkt Plato met de leiders naar buiten. Een staat functioneert altijd in een configuratie van andere staten. Sommige zijn je goedgezind, andere niet. Je moet dus zorgen dat je sterker bent dan je vijanden en rivalen, en dat je intern, in je eigen land, geen tweespalt hebt. Daar profiteren je vijanden van!

Intermezzo 2: het vuur van inzicht

Het tweede intermezzo gaat over kennis en valt op, omdat het zo abstract en esoterisch is. Zo alledaags en toegankelijk Plato is wanneer hij over zijn mislukte adviseurschap vertelt, zo ijl en zweverig wordt hij in deze passages van zijn brief. Voor filosofen voer om intellectueel te puzzelen, en dat hebben ze dus ook flink gedaan. De gewone mens, de falende raadgever, interesseerde hen minder.

Wat doen Plato’s opmerkingen over ware kennis eigenlijk in zo’n egodocument? Ze lijken afdwalingen van een oude man die van voren niet meer weet dat hij van achteren leeft. Niets is minder waar. Plato bouwt een gigantische kennistheoretische vesting om zijn politieke filosofie van de filosoof-koning en zijn eigen ego te verdedigen. De rede als ultiem rationalisatiemechanisme.

Tijdens zijn tweede reis merkte Plato dat hij amper of geen toegang had tot Dionysius. Hij weet dat aan diens  wispelturigheid en mateloosheid. De jonge vorst bewandelde niet het sobere en studieuze pad van de filosoof-leerling en zocht het contact met zijn leermeesters niet. In plaats daarvan pochte hij dat hij alles al wist uit boeken en van horen zeggen.

Dat viel bij Plato verkeerd. Leiderschapsontwikkeling was een serieuze studie. De hoogste kennis haal je niet uit boeken of lessen: kennis is een vuur dat in de leerling moet ontbranden, een vuur dat pas ontvlamt als alle condities op het juiste moment samenkomen15: een geschikte leerling, een geschikte leermeester, een diepgaande, gedeelde dialoog en de juiste mentaliteit. Bij de vorst was dat niet gebeurd, zo laat Plato impliciet weten. Zonder het juiste pad, geen inzicht, zonder inzicht geen goed leiderschap.

Dit kan ik in elk geval wel zeggen over al die schrijvers uit het verleden en uit de toekomst die zeggen kennis te hebben van de zaken waarmee ik mij bezig houd, of ze dat nu van mij hebben gehoord of van anderen of zelf hebben ontdekt: naar mijn bescheiden mening bestaat het niet dat zij ook maar iets van de zaak begrijpen. Hoe dan ook: van mij bestaat daarover geen geschrift en dat zal er ook nooit komen.’” Want het is niet mogelijk die inzichten uit te spreken zoals andere leerstof, maar ten gevolge van een intense aanwezigheid bij de zaak zelf en van het leven daarmee komt het plotseling in de ziel terecht, zoals een licht dat flakkert uit een vuur dat oplaait, en vanaf dat moment houdt het zich zelf in leven.16

De trap naar echte kennis

In het intermezzo werkt Plato dit aan de hand van vijf componenten van kennis die onderling samenhangen, elk met hun eigen plussen en minnen. Zo onderscheidt Plato namen, definities, ervaringen, beelden en pure kennis. Ze hebben een zekere opklimmende orde: een enkele naam is lager dan een definitie. Definities zijn lager dan de beelden die mensen ergens bij hebben, en beelden zijn weer minder dan de concrete ervaringen waarop ze soms berusten. Pure kennis is een abstract, conceptueel inzicht in de dingen.

De eerste vier componenten van kennis kun je leren; ze zijn overdraagbaar via boeken, lessen, instructie en dialoog. Precies datgene waar Dionysius zo mee pochte. Maar Plato zegt dat er pas echte kennis ontstaat als er een kwalitatieve sprong gemaakt wordt naar de essentie: het vijfde element dat niet te leren is. Het moet ontstaan, als een vonk oplichten, als het moment daar is. Dan ontstaat het ware, onmiddellijke begrip der dingen, dat duurzaam is: de voorwaarde voor goed leiderschap. De leraar brengt de leerling tot de voordeur, die zelf over de drempel stapt.

Dat het bij Dionysius misging is daarmee verklaard. Het lag aan de leerling, die ongeschikt was, Plato had genegeerd en daarom geen innerlijke vonkervaring had gehad. Wat Plato maar wilde zeggen: aan mij lag het niet.

En zo toont de Zevende Brief Plato als een politiek adviseur die wel sjoege had van de politieke onderstromen in Syracuse, maar niets in zijn bagage had  om daar iets mee te doen. Hij faalde jammerlijk. Zijn woorden waren ernstig, de moraal hoog verheven, de oordelen streng. Zijn eigen filosofie belette hem de slangenkuil serieus te nemen zoals een Machiavelli dat eeuwen later wel zou doen. Hij kon zijn eigen aandeel in de catastrofe van Syracuse niet in kaart brengen. Misschien is dat ook te veel gevraagd. Wie wijt niet zijn successen aan zichzelf en het falen aan anderen en de omstandigheden? Zijn brief toont ook een menselijke, worstelende Plato.

Toch was de Zevende Brief niet Plato’s laatste woord over leiderschap. De bittere nasmaak van Syracuse zou hem blijven achtervolgen, tot in zijn laatste werk. Hoe hij zijn verlangen naar de goede afloop vormgaf na het fiasco? Dat laat hij ons pas in De Wetten zien.

De voormalige ‘campus’ van de Academie in Athene

De oude filosoof trekt lessen

De oude Plato moet op zijn thuishonk, zijn Akademie in Athene, al hebben nagedacht over een alternatief voor zijn koning-filosoof toen hij zijn Zevende Brief aan de nabestaanden van Dio stuurde. Zijn idealen waren, zoals Duitsers dat zo mooi kunnen zeggen, ‘gescheitert’  aan de praktijk. Ik noemde al eerder dat van die Siciliaanse desillusies in De Wetten niets expliciet is terug te vinden. Misschien verraadt dat stilzwijgen wel hoe diep de omslag moet zijn geweest.

Toch wist Plato met een grote geestelijke lenigheid er opnieuw een draai aan te geven. Zijn vuur om voor eens en altijd het probleem van ontsporend leiderschap uit de wereld te helpen was nog steeds niet gedoofd. Dat blijkt uit wat zijn laatste hoofdwerk zou worden: De Wetten.

Het is een blauwdruk voor de ideale samenleving waarin alles geregeld is: van de zorg voor kinderen tot de regeling van maaltijden voor de burgers, van stedenbouw tot handel, van rechtspraak tot het sluiten van verdragen. De structuren, wie waarover beslist, zijn helder, de bevoegdheden belegd, de benoemingsprocedures vastgelegd.

Zelfs de grondslagen van zo’n samenleving heeft Plato gedefinieerd. Alles draait om op bezonnen wijze de Rede te volgen: niet onze belangen of onze begeerten, maar wat wenselijk is voor een harmonieuze, gelukkige samenleving. De Wetten is een poging het verlangen naar de goede afloop te borgen in systemen, regels en protocollen. Dat is anders dan zijn eerdere oplossing in De Staat.

Continuïteiten met De Staat

Helemaal breekt Plato zeker niet met zijn vorige politieke filosofie. Integendeel. Hij houdt vast aan zijn rechtvaardiging van leiderschap. Dat blijft verankerd in het hogere: het buitenmenselijke dat alleen te vinden is in de eeuwige wereld van Ideeën. Daar huist de kennis van het Ware, Goede en Schone en niet in het alledaagse debat van allen met allen.

Hij blijft een idealist en wordt geen Isocrates, zijn collega op de Academie, die vond dat de waarheid en de ethiek een zaak van welbespraaktheid waren. Wie daarover het beste kon spreken, had het bij het juiste eind en mocht de scepter zwaaien. Niet Plato: hij gruwelde ervan zijn herinneringen aan de politieke strijd in zijn jeugd en vermoedelijk in Syracuse indachtig.

De gelaagde structuur van de samenleving en de gedetailleerde leefregels blijven. In De Wetten werkt hij ze nader uit en benadrukt hun belang nog sterker. Als iedereen zijn plek weet en zich houdt aan de geboden en verboden, komt het allemaal goed.

Plato is nauwelijks denkbaar zonder zijn permanente pleidooi voor opvoeding en scholing. Dat was zo in zijn Politeia en dat doet hij in De Wetten nog eens dunnetjes over. Hij geeft precies aan wie wat moet leren op welke leeftijd, welke leerinhouden aan de orde moeten komen en welke van goede en welke van slecht kwaliteit zijn. Alles is goed als het maar het lichaam en de geest vormt tot redelijkheid en gematigdheid. Driftbeheersing is de rode draad van zijn curriculaire programma, toen in De Staat en nu in De Wetten.

Akademie, Athene
Breuk met het oude ideaal

Toch zijn er zeker verschillen. Wat meteen in het oog springt is het format waarin Plato zijn blauwdruk giet: wetten. Presenteerde hij zijn politieke ideeën in De Staat nog in de vorm van levendige dialogen, nu zijn die verschraald tot een monoloog van een Athener die nog twee toehoorders heeft. Het zijn wetten, die hij opstelt, inclusief iets nieuws dat tot dan toe onbekend was in zulke teksten.

Hij voegt preambules toe: voorwoorden waarin hij uitlegt waarom deze wetten redelijk zijn om te volgen, dat iedereen er beter van wordt en de samenleving als geheel al helemaal. Hij wijst erop dat veel mensen zich aan de regels houden als er een beroep gedaan wordt op hun verstand. Wie begrijpt waarom een wet redelijk is, zal die ook eerder volgen. Deze pedagogische aanwending van wetten en regels is een vondst van Plato.

Het is de bedoeling dat degene voor wie de wetgever de wet uitvaardigt, de wet welwillend aanvaardt en door deze welwillendheid het voorschrift — de wet dus — gemakkelijker opvolgt. Dat was de reden waarom we een inleiding hebben gehouden op de eigenlijke wetgeving, bij wijze van uitlegging om de mensen te overtuigen, hoop ik.17

Daarnaast blijft de sanctionerende werking van de wet gewoon gehandhaafd. Wie niet horen wil, die moet het dan maar voelen. Overtredingen worden gestraft, soms ook streng. En wie hardleers is moet uit de samenleving verwijderd worden, levend of dood.

Macht in de wet, niet in de mens

Toch is het format van wetten niet de grootste les die Plato trekt. Die wordt pas zichtbaar als men naar zijn voorstel kijkt hoe de machtsstructuur er in de ideale samenleving uit moet zien. En die is heel anders dan in zijn vroegere werk De Staat.

In dat werk stak Plato nog de loftrompet voor de intellectuele elite, de experts in het Goede, Ware en het Schone, die de macht in handen moesten krijgen. Dan, zou het pas goed komen, niet alleen in de polis maar zelf met de hele mensheid. Macht en kennis moeten samengaan!

Zolang de regering niet in handen komt van de intellectuelen óf de mensen die nu zogenaamd regeren geen degelijke wetenschappelijke vorming* krijgen en zolang politieke macht en wetenschappelijke vorming niet samengaan en al die mensen met verschillende aanleg die nu een van beide afzonderlijk nastreven niet nadrukkelijk van de politieke macht worden uitgesloten, – zo lang zal er geen eind aan de maatschappelijke problemen komen, m’n beste Glaukon, en naar mijn idee ook niet aan de problemen van de mensheid in het algemeen. En zo lang is er ook geen kans dat onze ideale constitutie voorzover mogelijk werkelijkheid wordt en het licht van de zon ziet.18 (Plato, 2009)

Ongetwijfeld gebaseerd op al zijn ervaringen met alleenheersers, oligarchieën, democratieën, puinhopen en burgeroorlogen die hij heeft gezien, meegemaakt en in Syracuse zelfs nog heeft verdiept, komt Plato nu tot geheel andere conclusies en dat je het leiderschap niet aan intellectuele keurtroepen moet overlaten maar aan systemen en wetten. De weldenkende elite wordt gewantrouwd, overigens niet voor het eerst en zeker niet voor het laatst.

Daarom moet elke gezagsdrager van hoog tot laag zich in die structuur voegen en zich aan de regels houden. Leiders worden getemd want ondergeschikt aan de wet aan de wet gemaakt.

Want in een staat waar de wet van anderen afhankelijk is en zonder gezag blijft, daar zie ik dat zijn ondergang nabij is; is daarentegen de wet heer en meester over de gezagsdragers, en zijn de gezaghebbenden slaven van de wet, dan merk ik dat de staat behouden blijft, en dat hem alle weldaden te beurt vallen die de goden aan staten schenken19

De architectuur van het gezag

En zo stelt Plato in De Wetten een complexe bestuursstructuur voor waarin het leerstuk van het verdelen van de macht over meerdere organen zichtbaar wordt. Hij onderscheidt magistraten, een raad van 37, rechters, volksraad, gezagdragers in het leger, ambtenaren, priesters, marktmeesters. Voor elk wordt een profiel gemaakt en een aanstellingsprocedure beschreven door benoeming, verkiezing of coöptatie.

De organisatie van een staat heeft de volgende twee aspecten: eerst het instellen van de bestuursfuncties en van de toekomstige leiders: hoeveel er moeten zijn, en hoe die moeten worden ingesteld; vervolgens zal elke functie haar wetten krijgen, en zullen de aard, het aantal, de eigenschappen van deze wetten worden bepaald overeenkomstig de eisen van elke functie.20

De oude Plato leeft zich uit in procedures voor de rechtspraak, hoe vindt die plaats, of er beroep mogelijk is, hoe verkiezingen en benoemingen verlopen. Het belangrijkste is evenwel het proces van zorgvuldigheid voor het herzien of uitbreiden van wetten. Voordat er een nieuwe wet van kracht wordt is het voorstel langs vele gremia gegaan, die er allemaal hun zegje over mochten doen.

De wijsheid die in De Staat nog bij de filosoof-koning was, wiens wil wet was, is nu gedistribueerd over meerdere instanties en organen, die samen de wetten vormen en voor de handhaving zorgen. De kennis van het Ware, het Goede en het Schone verhuist in Plato’s laatste werk van de mens naar het systeem.

En toch niet helemaal…

Plato houdt in zijn nieuwe bestel een veiligheidsventiel open. Helemaal vertrouwen op de systemen en protocollen en de kennis die daarin is opgeslagen doet hij niet. Soms moeten wijze mensen delibereren over netelige kwesties van groot belang waar het systeem geen adequaat antwoord op heeft. Daarvoor stelt Plato een Nachtelijke Raad in:  een geheimzinnig college dat in de nacht in conclaaf gaat om over dit soort zaken het hoofd te breken en tot besluitvorming te komen. Daar zitten de mensen, die het beste toegang hebben tot die wereld van Plato, waar de aardse ideeën hun eeuwige, pure vorm hebben. Zij hebben het licht gezien dat in de nacht de zaken kan ophelderen. 

Hier zijn de restanten van de filosoof-koning nog te herkennen. Maar Plato heeft zijn idee van de ideale alleenheerser — de filosofisch begaafde bij wie de goddelijke vonk ontbrandt en die de goede afloop belichaamt — buiten de orde geplaatst. Na zijn Syracusiaanse avonturen had hij er geen fiducie meer in. In de plaats komt een systeem van checks and balances. De vonk is gedoofd.

De koning is dood, leve het systeem!

Plato’s Waterloo

Plato was een creatief denker, in zekere zin ook een tragische. Zijn carrière begon met de dood van Socrates en eindigde met die van Dio. Hij zag de ontsporingen door burgeroorlogen, ontremde elites en konkelende burgers, het woeste volk. Daarvoor een oplossing bedenken was zijn verlangen. Eindelijk een goede afloop?

Het werkte niet.

Zijn omzwervingen in de esoterie, ijle kennistheorieën en de duistere krochten van de menselijke ziel brachten fascinerende en ook huiveringwekkende gedachten voort: de filosoof-koning, de gereguleerde staat, een zielsleer en nog veel meer, maar geen ideale samenleving. De weg naar de filosoof-koning was op dramatische wijze een doodlopende gebleken. Syracuse werd zijn Waterloo.

Plato keek naar de hemel, maar vergat het aardse: de menselijke conditie die zich nauwelijks laat temmen. Daarom faalde de adviseur.


  1. De Griekse naam is Dion. Ik volg de gelatiniseerde versie, waarin de ‘n’ is weggelaten: Dio. Dit is in het Nederlandse taalgebied het meest gebruikelijk. ↩︎
  2. Diogenes, en Rein Ferwerda. Leven en leer van beroemde filosofen. Budel: DAMON, 2008. P.119 ↩︎
  3. Plato. Zevende Brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.14 ↩︎
  4. Plato. Zevende Brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P. 16 ↩︎
  5. Diogenes, Vertaald door Rein Ferwerda. Leven en leer van beroemde filosofen. Budel: DAMON, 2008. P.123 ↩︎
  6. Manners, Gary. ‘Plato’s Final Resting Place in Athens Revealed!’ Text. Ancient Origins Reconstructing the story of humanity’s past. Ancient Origins, 23 april 2024. https://www.ancient-origins.net/news-history-archaeology/platos-burial-site-0020691. Tondo, Lorenzo, en Lorenzo Tondoin Palermo. ‘Plato’s Final Hours Recounted in Scroll Found in Vesuvius Ash’. The Guardian, 29 april 2024, sec. Books. https://www.theguardian.com/books/2024/apr/29/herculaneum-scroll-plato-final-hours-burial-site. ↩︎
  7. Plato. Zevende brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.17. ↩︎
  8. Plato. Zevende brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.46 ↩︎
  9. Plato. Zevende brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.47 ↩︎
  10. Plato. Zevende brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.51 ↩︎
  11. James Romm. ‘The Sage and His Foibles’. Aeon, 2023. https://aeon.co/essays/what-the-controversial-letters-of-plato-reveal-about-us. Lima, Paulo Butti de. ‘Plato’s Seventh Letter: Composition and Incongruences’. Méthexis 33, nr. 1 (15 maart 2021): 102-16. https://doi.org/10.1163/24680974-03301005. Plato. Zevende brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.7. Evans, R. ‘Chapter 8 The Fourth Century Collapse’. In Ancient Syracuse: From Foundation to Fourth Century Collapse, 1ste dr. Routledge, 2016. https://doi-1org-1gxsabjf10052.erf.sbb.spk-berlin.de/10.4324/9781315566993-7. P.169. ↩︎
  12. Plato. Zevende brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.22 P. 53. ↩︎
  13. Plato. Zevende brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.22 ↩︎
  14. Terwille van de afwisseling gebruik ik ook het esoterisch gebruikelijke woord ‘vonk’. In de 7e Brief heeft Plato het over ‘vuur’. ↩︎
  15. In het licht van Plato’s bredere werk kan men die vonk lezen als een herinnering (anamnèsis): de ziel die zich herinnert wat zij zag vóór haar gevangenschap in het lichaam. De Zevende Brief zelf laat dat in het midden, maar menig commentator is erdoor verleid tot metafysisch puzzelen — en menig lezer tot diep zuchten. Deze metafysische lezing doet geen recht aan  wat de brief in feite is: het relaas van een mislukte adviseur. ↩︎
  16. Plato. Zevende brief. Vertaald door Cornelis Verhoeven. Marginaliareeks. Budel: DAMON Budel, 2001. P.37 ↩︎
  17. Plato. De wetten: wat is wetgeving? Amsterdam: Ars Floreat, 1993. 722a-b, p. ↩︎
  18. Plato. De ideale staat. Vertaald door Gerard Koolschijn. 8e dr. Amsterdam: Athenaeum, 2009. P.164 ↩︎
  19. Plato. De wetten: wat is wetgeving? Amsterdam: Ars Floreat, 1993. 715d–716a. ↩︎
  20. Plato. De wetten: wat is wetgeving? Amsterdam: Ars Floreat, 1993. 751a-b. ↩︎