Call us now:
In 1840, tussen 5 en 22 mei, geeft Carlyle in de middag zes lezingen over helden in de London Institution op 17 Edward Street, een educatieve organisatie, die de voorloper was van de London University. Tout intellectueel Londen was erbij en is verrukt, behalve de filosoof John Stuart Mill, die Carlyles waardering voor de profeet Mohammed maar niks vond en dit luidkeels liet merken[1]. Carlyles boek verscheen een jaar na die zes lezingen in 1841 onder de titel: On Heroes, Hero-worship, and the Heroic in History.

2 Carlyles helden
De lezingen van 1840: het ontstaan van een beroemd en berucht boek
Voor mij ligt een eerste Nederlandse vertaling uit 1901, die met zijn archaïsche en toch leesbare Nederlands mij, zo verbeeld ik me, dichter bij de tijd van Carlyle brengt[2]. De citaten in deze serie komen uit deze vertaling en de spelling van toen heb ik intact gelaten.

De kernboodschap: uitzonderlijke mannen als motor van de geschiedenis
De boodschap van Carlyle is op zich snel verteld en komt hierop neer dat de mensheid zich ontwikkelt door het optreden van uitzonderlijke mannen die iets geweldigs neerzetten. Zij zijn onze gidsen, onze leiders. Dat zulke bijzondere mannen op het podium verschijnen is uiterst zeldzaam en zij kunnen voor langere tijd afwezig zijn. Maar àls ze er zijn, dan gebeurt er ook wat.
De opvallende afwezigheid van vrouwen
Carlyles helden zijn mannen, geen vrouwen. Die spelen in de opvattingen van Carlyle geen enkele rol. Alleen mannen beschikken over de ‘mannelijke’ deugden die nodig zijn om held te worden. Het zou hem anderhalve eeuw later flink worden aangerekend.
Kenmerken van Carlyles helden: inzicht, daadkracht en integriteit
Ze hebben niet alleen beter dóór dan anderen wat voor narigheid er in hun tijd aan de hand is en wat er nodig is, ze handelen er ook naar. Ze zoeken volgers, verenigen hen en wijzen hen de weg naar betere tijden. Ze blijven trouw aan hun eigen inzichten en idealen en zijn daarin onverschrokken, integer en moedig, en acteren desnoods met gevaar voor eigen leven en welzijn. ‘Helden’ noemt Carlyle deze unieke, eenmalige aanbiedingen: helden!

Sterke mannen schrijven geschiedenis
Deze grote mannen zijn niet alleen unieke krachtige persoonlijkheden, voor Carlyle strekt hun betekenis veel verder dan dat. Zij schrijven de geschiedenis. Zij zijn onze gidsen en leiders. In zijn eigen woorden in de Nederlandse vertaling uit 1901:
Want, zooals ik het opvat, is Algemeene geschiedenis, de geschiedenis van hetgeen de mensch in deze wereld heeft uitgericht, in den grond de geschiedenis van de Groote Mannen, die hier gewerkt hebben. Zij waren de leiders der menschen, deze grooten, de boetseerders, de modellen en in ruimere beteekenis de scheppers van hetgeen de groote menigte trachtte te doen en te bereiken.
De geschiedenis van de mensheid is de geschiedenis van helden, van grote mannen. In het Engelse taalgebied zou zijn theorie bekend worden onder de titel: The Great Man Theory of history.
Een divers palet aan helden: van dichter tot koning
Het bijzondere aan het boek van Carlyle is dat hij zijn voorbeelden uit diverse en onverwachte bronnen haalt. Het zijn niet alleen koningen, keizers en admiralen die hij in zijn collectie opneemt maar ook profeten, dichters en zelfs een verzetsheld. Hij heeft zijn helden in zes groepen ondergebracht.
1 | De held als godheid | Odin (Wodan) |
2 | De held als profeet | Mahomed |
3 | De held als dichter | Dante, Shakespeare |
4 | De held als priester | Luther, Knox |
5 | De held als geleerde | Johnson, Rousseau, Burns |
6 | De held als koning | Cromwell, Napoleon |
Een evolutionaire blik op helden: van mythe tot politieke actie
Zijn helden zijn in zijn lezingen en in in zijn boek op een tijd-as geplaatst en laten, wanneer men door de wimpers kijkt, een verschuiving zien. De eerste helden komen voor in de orale cultuur (godheid, profeet), de volgende in de republiek der letteren (dichter, priester, geleerde) en de laatste in het publieke domein. Je kunt het nog anders zeggen de held evolueert van een mythologisch figuur dat van zichzelf en de kosmos bewust wordt, via de schrijver naar een aards concreet handelend mens in de politieke gemeenschap.
Geen perfecte figuren: menselijke feilbaarheid in de eregalerij
Carlyles voorbeelden zijn geen toonbeelden van morele en sociale perfectie. Integendeel, bij iedereen is wel een vlekje te vinden. Rousseau en Napoleon staan ver van de ideale held, maar hadden (nog) net genoeg om in de eregalerij van helden te worden opgenomen.
De wisselwerking: helden, wereldvisie en bewonderaars
In de hoofdstukken van zijn boek presenteert Carlyle niet alleen deze ‘helden’, hij vlecht er zijn visie op de wereld, kennis en leiderschap doorheen. Zonder kennis van die visie zijn zijn ideeën over helden én hun bewonderaars niet goed te begrijpen. Maar zonder beeld van zijn helden is zijn wereldvisie lastig te volgen. Daarom ga ik eerst uitvoerig in op zijn voorbeelden en daarna op zijn wereldvisie.
1. De vroege helden: godheid en profeet
In de vroegste tijden begon de mensheid vaag te vermoeden dat er meer moest zijn dan wat de zintuigen toonden. De eerste denkers en symbolenscheppers boden woorden en tekens aan voor wat nog ongrijpbaar was. Zij brachten geloof, het besef van een onzichtbare orde, en de plicht zich daaraan te onderwerpen.
Odin: de mens die God werd – eerste denker en symbolenschepper
In zijn boek brengt Carlyle de Germaanse god Odin (Wodan) naar voren als een goddelijke held. Hij typeert hem als een gewone man, die in de vroegste geschiedenis van de mensheid vanwege zijn genialiteit door zijn tijdgenoten als een godheid werd beschouwd.

De eerste denker en het begin van kennis
Hij was volgens Carlyle de eerste denker die zijn gedachten over de wereld onder woorden bracht en de plek van de mens daarin aangaf: waar kwam die vandaan en waar zou die heengaan? Dit deed hij niet alleen met woorden maar ook met symbolen. Hij is de uitvinder van het runenschrift, waardoor de mens de kennis over de wereld verder kon verspreiden en aan nieuwe generaties doorgeven. Dat was het geniale aan Odin, aldus Carlyle.
Natuur als goddelijk noodlot en de plicht tot moed
Odin typeerde de natuur als iets goddelijks waarin het noodlot werkzaam was. Dat is goed te begrijpen omdat voor de mens van toen ondergang en ellende nooit ver weg waren. Deze ervaring vroeg van mensen een passende reactie. Angst en beven waren dat niet.
‘De eerste plicht van den mensch is nog steeds Vrees te onderdrukken. (…) Een mensch moet noodzakelijk dapper zijn, hij moet vooruitgaan, en zich gedragen als een man [3].
Odin als inspirator tot denken en standvastigheid
Odin onderwees de mensheid wat wél nodig was: denken, moed en standvastigheid. Alleen daarmee kun je je tekeer stellen tegen vijandigheden van mensen zelf en dreigingen van natuurlijke oorsprong. Hij motiveerde en inspireerde mensen die dit maar halfbewust ervoeren. Dit was het licht dat hij in hen ontstak, Odin, de eerste denker, aldus zijn bewonderaar Carlyle.
Mohammed: de profeet als tolk van het goddelijke
– gehoorzaamheid en zendingsdrift
Carlyle ziet ook profeten als helden, omdat zij toegang hebben tot het meest wezenlijke van de werkelijkheid: het goddelijke. Met die kennis inspireren zij gewone mensen. Wie naar hen luistert, hen gehoorzaamt kan verzekerd zijn van een goede afloop. Zij zijn immers, aldus Carlyle, de ‘tolk der Godheid’.
Andere kijk op Mohammed: geniaal leider in plaats van bedrieger
Verrassend genoeg komt hij niet met een joods of christelijk voorbeeld maar gebruikt hij Mohammed om zijn punt te maken. Helden kunnen immers overal vandaan komen. Deze man moet volgens Carlyle niet gezien worden als een gewelddadige bedrieger, zoals in het Westen veel gedacht werd, maar als iemand die onze bewondering verdient. Hij is een genie en held. Dit deed de toehoorders in de zaal en vooral Stuart Mill sidderen…
De goddelijke boodschap en de eenheid van Arabische stammen
Mohammed luisterde namelijk naar de goddelijke boodschappen die hem waren ingefluisterd, gehoorzaamde en verkondigde die tegen alle weerstand in moedig aan zijn stamgenoten. Hij wist ze zover te krijgen om hun afgoden af te zweren en alleen nog maar in die ene god te geloven: Allah.

Hij en zijn volgelingen hadden geen gebrek aan geloof en zendingsdrift. Het lukte hem de Arabische clans te verenigen in dit nieuwe oprechte geloof en ook andere volken ertoe te brengen zijn god als de enige en ware te aanvaarden. Het is volstrekt begrijpelijk en redelijk, aldus Carlyle, dat moslims op de veroverings- en onderwerpingstoer gingen.
Onderwerping als essentie van volgerschap
Carlyle was een grote bewonderaar van het islamitische adagium dat onderwerping een morele eis was. Dat was voor hem de essentie van de heldenverering. Uitzonderlijke individuen spreek je niet tegen, die gehoorzaam je! Het zal niet verbazen dat Carlyle in islamitische kringen geen onbekende bleef en hierom geprezen werd.
Leiders zonder boekenwijsheid: de waarde van een authentieke inborst
Mohammed gaf Carlyle de mogelijkheid om nog een ándere eigenschap van helden toe te lichten. Ze hoeven niet geleerd te zijn en van hoge komaf. Zij kunnen zelfs analfabeet zijn net zoals Mohammed was, boers en onderontwikkeld. Boekenwijsheid is van nul en generlei waarde. Wat telt, is een goede inborst — ruw en rauw misschien, maar oprecht, serieus en echt. Een held voelt intuïtief aan wat er wezenlijk is in de wereld en wat klatergoud en nep is. Daar is geen diploma voor nodig.
2. De helden van de geest: dichter en geleerde
In sommige tijden verschijnt de held niet met het zwaard of de wet, maar met de pen en de verbeelding. Dichters en geleerden zoeken naar de diepere waarheid achter de zichtbare wereld. Zij verwoorden het wezenlijke, verklanken het onzegbare en wijzen de weg voorbij het scepticisme. Carlyle vond in Dante en Rousseau twee zulke tragische en heroïsche geesten.
Dante: de dichter als peiler van de werkelijkheid – muzikaliteit en essentie

De ware dichter: een diepe ziel die de essentie peilt
Voor Carlyle krijgt de held de gedaante die zijn tijd verlangt. In de 13e eeuw zou dat geen krijgsheer of staatsman zijn, maar een dichter: Dante (1265–1321). Niet omdat hij rijmde, maar omdat hij, als een profeet, de kern van de werkelijkheid peilde. In zijn diepe ziel school het inzicht van een denker en het gezag van een wetgever: hij kon het ware van het onware onderscheiden, hoofdzaak van bijzaak.
Ik verbeeld mij, dat in den waren Dichter een Staatsman, Denker, Wetgever, Wijsgeer steekt.[4]
De Goddelijke Komedie: een verbeelding van de morele werkelijkheid
Dante verwoordt die essentie met zijn omschrijvingen van de hel, het vagevuur en de hemel in zijn Goddelijke Komedie. Die komedie toont, aldus Carlyle, wat de Middeleeuwse christen dacht en geloofde en wat de kerk leerde[6]. Boetvaardigheid is het wezenlijke. Dát is de morele laag van de werkelijkheid. Dat wil niet zeggen dat Carlyle er zelf in geloofde, maar hij beschouwde het werk van Dante als een mogelijke verwoording van die essentie: de worsteling met goed en kwaad.
De muzikale ziel: verklanken van de echte wereld
Carlyle benoemt ook de muzikaliteit van de dichter. Hij is geen rijmelaar, iemand die woordjes rijgt, maar iemand die wat hij ziet en hoort tot klinken kan brengen in poëzie. Hij beschrijft niet de werkelijkheid, maar bezingt deze. Volgens Carlyle is het diepste wezen van de natuur muziek die ook in onze ziel te vinden is. Wie met zijn verstand zijn diepste kern aanboort komt vanzelf tot die muzikale laag. Verklanken wat je hoort is wat de dichter doet. Elk echt gedicht is volgens Carlyle daarom een lied! Het is de diepe laag van schoonheid. Pythagoras, die dacht dat de wereld uit sferen bestond, die elk hun eigen klank voortbrachten en die de filosoof kan horen, is hier niet heel ver weg bij Carlyle.
Wij kunnen zeggen dat alle innerlijke aandoeningen welluidend zijn, zij uiten zich als vanzelf in een Lied.[7]
De geleerde als tragisch zoeker: Rousseau – tussen natuurlijke essentie en maatschappelijke dwaling
Dat de held een brede muscle hunk moet zijn, het type kast met vierkante kaken en een zonnig karakter, die overtuiging is Carlyle beslist niet toegedaan.
Weinig vleiend over Rousseau
Zijn beschrijving van de Franse filosoof Rousseau zegt veel. Ik laat Carlyle zelf aan het woord over een portretschilderij dat hij van hem had gezien. Het is niet bekend om welk schilderij het precies gaat, misschien dat van de schilder Thomas Ramsay uit 1766. Heel vleiend is het niet:
Het gelaat van den armen Rousseau is voor hem kenmerkend in mijn oog. Een hooghartige, maar kleingeestige wilskracht ligt er in: vooruitstekende voorhoofdsbeenderen, diepliggende, strak blikkende oogen, met iets verwilderds, -schuw gluipende met de roofzucht van een lynx.

Dat zijn niet de liefkozende woorden van een bewonderaar. Toch mag Rousseau wél in zijn eregalerij verschijnen… niet als een zegevierende held, maar als een die ten onder is gegaan. Carlyle spreekt, zoals hij zelf zegt, een lofrede uit bij de graftombe van deze held.
Een kritische blik op het Verlichtingsdenken: twijfel en mechanisch wereldbeeld
Waarom dat is, daarvoor moet hij flink wat omwegen maken en ook ik ontkom er in deze paragraaf niet aan. Hij baseert zijn oordeel over Rousseau op zijn kritische noten die hij over de Verlichting kraakt. Hij verwijt de 18e-eeuwse Verlichtingsdenkers dat zij veel te veel zijn meegegaan met de idiotie om aan alles te twijfelen en de wereld als één groot mechaniek voorstellen. Zijn verontwaardiging richt zich op al die intellectuelen die de wereld zien als ‘een stelsel van radertjes, drijfveren en hefbomen’.
Hij kritiseert niet alleen hun verstandelijke twijfel, die op zich al voor chaos en ellende zorgde, maar vooral hun morele twijfel en ‘alle soorten van ontrouw, onoprechtheid en geestelijke verlamming[12].’ Alle ellende van zijn eigen tijd kwam volgens Carlyle daaruit voort.

Afwijzing van Benthams geluksfilosofie
De echt gebeten hond bij hem is de filosoof Jeremy Bentham(1748-1832) met zijn morele, hedonistische calculus. Hij moest niets van zijn ethische geluksfilosofie hebben. Het idee dat iets goed is wanneer de optelsom van vreugdestootjes en pijnprikkels positief uitvalt, wees hij volledig af. Dat was zijns inziens godloochening en leidde tot een ellendige genotszucht waar niets goed uit kon voort komen.
Toch geeft hij Bentham complimenten om zijn standvastige promotie en verdediging van zijn eigen leer, maar het cynisme druipt er vanaf. Heel vals zegt hij:
‘De leer van Bentham heeft iets volledigs, mannelijks, door zulk een blinde toewijding van zichzelf aan hetgeen zij voor waar houdt; gij kunt het Heldhaftig noemen, ofschoon het een Heldenmoed is met uitgestoken oogen![13]’
Nuttigheidsdenken miskent de echte wereld
Het nuttigheidsdenken en de twijfel aan alles leiden, volgens Carlyle, tot een onttovering en dus miskenning van de echte wereld. Bijna wanhopig roept hij uit: ‘Waar is hun besef gebleven voor de goddelijke wereldgedachte, het onuitsprekelijke, het innerlijke godsgeheim dat schuil gaat achter, of beter in de alledaagse, beuzelachtige hectische wereld zoals we die kennen?’[14]
Het is nu niet meer moeilijk te begrijpen wie in de 18e eeuw Carlyles helden zijn. Dat waren de schrijvers die afstand namen van het scepticisme en het nuttigheidsdenken, de geleerden die wél zagen hoe de intellectuele elite ontspoord was, hoe deze elk contact met de echte werkelijkheid waren kwijtgeraakt, blind en doof geworden voor het grote goddelijke geheim in en achter alles.
Rousseau die nog wel besef had van de eeuwige waarheid der dingen
Slechts een handvol had volgens Carlyle standgehouden in de verdediging van de ‘eeuwige Waarheid der dingen[15]’. Rousseau was een van hen! Hij bleef oog houden voor de essentie van de werkelijkheid die hij in de natuur vond. De natuur is goed en niet die vernislaag eromheen: de beschaving.
Maar Rousseau sloeg door in zijn aanvallen op de beschaving en kreeg daarmee talloze bewonderaars van hoog tot laag in zijn koude Parijse zolderkamertje. Dat waren volgens Carlyle dwepers, die met hun Franse Revolutie later niets dan ellende zouden voortbrengen met hun democratische experimenten.

De held als eenoog koning in het land der blinden
Rousseau was een moedig man, aldus Carlyle, eenoog koning in het land van sceptische blinden, maar struikelde en ging te gronde. Hij kwam, hij zag en verloor. Hij was een tragische held. Carlyle vond daarom dat Rousseau niet meer dan een grafrede waard was.
3. De helden van de actie: priester en koning
De ware held strijdt tegen schijn en leugen, niet om te democratiseren, maar om de wereld te zuiveren. Luther en Knox zijn verzetshelden in Carlyles ogen: geen pleitbezorgers van vrijheid, maar herauten van een nieuwe orde waarin alleen de oprechtheid en de waarachtigheid heersen. Hun verzet mondt niet uit in democratie, maar in een theocratie van helden.
Luther en Knox: de priesters als verzetshelden – strijd tegen schijn en leugen

Carlyle heeft een grote bewondering voor twee mannen die hij beschouwt als helden van de Reformatie: Luther(1483-1546) en Knox (1514-1572).
De Reformatie: een breekpunt in de religieuze orde
De eerste bond de Roomse Kerk de bel aan, de tweede zette de strijd voort om een geloof zonder opsmuk en tierelantijnen te doen herleven die alleen kon plaatsvinden met een wending tot de Bijbel en de Bijbel alleen. Opvallend is dat hij deze helden vooral neerzet als verzetshelden en niet zozeer als toonbeelden van christelijke vroomheid en liefdadigheid.
De centrale tegenstelling: wezen versus schijn, waarheid versus leugen
De bewondering voor rebellie is niet zomaar toevallig bij Carlyle, maar een direct uitvloeisel van wat hij als het hoogste doel zag: een oprechte wereld van oprechte mensen die in waarheid en waarachtigheid verenigd zijn. Of zoals hij zelf schrijft: ‘slechts in een wereld van oprechte menschen is eenheid mogelijk’[8]. En die wereld was er niet. Schijnheiligheid en leugens regeerden. Verzet was dus geboden, de zuiverheid moest terug!
Carlyles woorden, niet alleen in zijn beschrijving van Luther maar van alle helden, brengen steeds een tegenstelling tot uitdrukking. Hij zet ze steeds tegenover elkaar: wezen-schijn, waarheid-leugen, feiten-verbeelding, echt-onecht. Telkens ontspoort de wereld in leugens, klatergoud en schijn, en telkens moeten helden de mensheid uit de blubber van nep en fake redden zoals ook Luther en Knox deden.

Luthers standvastigheid: ‘Hier sta ik, ik ka niet anders’.
Carlyle roemt Luther om zijn standvastigheid om achter zijn opvattingen en geloofswaarheden te blijven staan ondanks alle verzet en repressie vanuit de officiële kerk. “Hier sta ik, ik kan niet anders”, is een gevleugelde uitdrukking geworden. Luther verzette zich tegen de aflaten, afgodsbeelden en de machtsclaim van de geestelijke elite op de interpretatie van de Bijbel. Hij stelde dat ook gewone mensen Gods Woord moesten kunnen bestuderen zonder intermediairs: sola scriptura. Alleen de Bijbel zelf.
De kiemcellen van democratisering en Carlyles autoritaire ja-maar
In beginsel zitten in deze opvatting de kiemcellen van een democratisering van het heldendom: iedereen kan doordringen tot het wezen van de werkelijkheid en waarachtigheid[9]. Lees de Bijbel zelf en het komt vanzelf. Zover gaat Carlyle niet, integendeel zelfs. Hij stelt juist dat er altijd mensen blijven die veel beter de Bijbel kunnen lezen dan anderen en daar moeten wij, gewone stervelingen met onze beperkte vermogens, van profiteren. Naar Carlyles mening moeten volgers ‘met innige dankbaarheid en grondige zieletrouw den Held-Leraar liefhebben, die hem uit de Duisternis tot het Licht heeft gebracht[10]’. Hij voegt eraan toe dat we naar hun inzichten zelfs reikhalzend moeten uitkijken.
Grenzen aan verzet: geen democratie maar een theocratie van helden
Carlye stelt ook grenzen aan politieke omwentelingen zoals de Reformatie en de Franse Revolutie. Verzet is niet ongelimiteerd. Beide omwentelingen waren in zijn ogen een terechte onttroning van onechte, bedrieglijke vorsten en geestelijken, maar zulke revoluties mogen nooit en te nimmer ontaarden in democratie. Democratie is het slechtste wat de mensheid kan overkomen. Het leidt zijns inziens tot anarchie en wanorde. Wanneer de oude garde wordt verdreven is een wisseling van de wacht nodig met nieuwe leiders die oprecht en authentiek de ware zijn. Deze leiders moeten, aldus Carlyle provocerend, een theocratie vormen van helden die kennis hebben van de wereld zoals die is en moet worden.
Het totalitaire denken is bij Carlyle, zoals we ook bij zijn bespreking van Mohammed konden zien, nooit ver weg.
Theocratie, godsregeering is juist datgene waar voor gestreden moet worden. Alle profeten, ijverige priesters zijn er voor dat doel. (…) Ja, is het niet, wat alle vurige menschen werkelijk wenschen, en wenschen moeten (…)?[11]
4. De helden van macht en oorlog: staatsman en veldheer
De helden van de daad treden nu naar voren: staatslieden en veldheren die niet alleen dromen van orde, maar haar ook afdwingen. In de publieke arena, waar macht en chaos elkaar bestrijden, zijn leiders nodig die mensen richting geven en hun trouw afdwingen — niet voor hun eigen glorie, maar voor de redding van het geheel.
De vorst is ‘de man aan wiens wil onze wil ondergeschikt behoort te zijn, aan wien onze wil zich ter goedertrouw overgeeft om daarbij wel te varen.[16]’
Leiders met gebreken die toch held zijn.
Twee voorbeelden gebruikt hij om zijn punt te maken, twee politieke leiders die met hun gebreken zijns inziens toch het eremetaal van ‘held’ mogen dragen: Cromwell (1599-1658) en Napoleon (1769-1821). De eerste pleegde een staatsgreep in Engeland en regeerde op beslist niet zachtzinnige wijze, de tweede veroverde half Europa en raakte de weg kwijt in de tierelantijnen van eerbetoon en keizerlijke verwaandheden. Desondanks deelden deze twee politieke leiders iets wat Carlyle zeer bewonderde: doorzettingsvermogen.

Eigenschappen van goede politieke leiders: integriteit en missie
Wat zijn nog meer goede eigenschappen van politieke leiders? Carlyle komt met een lijstje, zoals zoveel leiderschapsauteurs hebben gemaakt. Zij zijn integer, kunnen organiseren, zijn standvastig, besluitvaardig en hebben een duidelijke missie.
Leiders houden de chaos op afstand
Volgens hem houden goede politieke leiders chaos en anarchie op afstand. ‘Wanorde is ontbinding en dood[17]’, aldus Carlyle. Leiders moeten orde aanbrengen in de wereld en mogen daarin heel ver gaan: van leugentjes om bestwil tot het executeren van tegenstanders. Zolang zij maar strijden voor geloof en waarheid en tegen leugens en schijn, is veel geoorloofd.
Integere leiders met vuile handen
De intenties zijn van cruciaal belang. Carlyle gelooft dat ware helden, of ze nu goden, profeten, dichters, priesters, schrijvers of koningen zijn, in essentie altijd oprecht en waarachtig van hart zijn. Maar deze integere helden opereren wel in een onvolmaakte en vaak corrupte wereld. In zulke omstandigheden kan het nodig zijn om krachtig en resoluut op te treden, zelfs als dat betekent dat men conventionele morele grenzen lijkt te overschrijden of impopulaire beslissingen moet nemen.

‘Wij nemen den hoed niet af voor iemand, die zijne handen schoon houdt, omdat hij het werk niet zonder handschoenen durft aan te pakken.’[18]
Ware en waarachtige leiders schuwen geen vuile handen, impliceert Carlyle. Dat blijkt uit zijn analyse van Cromwell, die de wapens opnam tegen de zittende vorst. Als je dat doet, is het noodzakelijk vastberaden te zijn: ‘hij moet sterven of anders gij[19]’. Zijn helden zijn geen voorbeelden van vrome vreedzaamheid; het zijn geen watjes maar mannen! Hij heeft liever een leider die vanuit waarachtige intenties naar een betere wereld streeft zelfs als deze scheve schaatsen moet rijden dan een leider die zich strikt aan de regels houdt maar geen impact heeft of zelfs de onrechtvaardige orde in stand houdt1.
Leiders weten waar het echt omgaat: in ieder geval niet om de paperassen
In tegenstelling tot ware helden worden valse politieke leiders gekenmerkt door hun onwaarachtigheden en leugens. Zij zijn alleen maar bezig met paperassen, wetten en gebabbel in parlementen en doen niks. Hoewel zij bekwaam zijn in uiterlijkheden, kleding en vertoon, hebben zij geen enkele feeling met waar het echt omgaat: de orde herstellen en handhaven wat essentieel is voor het goede samenleven.
Valse leiders: onwaarachtig, sceptisch, ontspoord
Daarnaast heb je leiders, net zo erg, die elke essentiële waarheid afwijzen. Zij plaatsen alles onder het teken van de twijfel, we zagen dat net al in zijn kritiek op het Verlichtingsdenken. Het scepticisme, zoals Carlyle dat noemt, kent geen orde, alleen maar anarchie dat vrijwel synoniem is met democratie. Napoleon zag in dat de Franse revolutie hierin ontspoord was en dat mensen orde en leiderschap nodig hebben[20]. Dat was wat Carlyle bewonderde in Napoleon.
Napoleon: temmen van chaos, verloren aan ijdelheid
Maar helaas, aldus Carlyle, Napoleon wilde weliswaar de ontspoorde Franse Revolutie temmen, maar wist hierin geen maat te houden en ging zichzelf steeds belangrijker vinden. Uiteindelijk verloor hij zich aan de pracht van keizerlijke schijn toen hij zich probeerde ‘te verbinden met Oostenrijkse dynastieën, het Pausdom, en de oude, adellijke gebruiken waar hij eens duidelijk de onwaarheid in zag[21]’. Napoleon vervolgde zijn eigen weg en de geschiedenis nam haar eigen loop aldus Carlyle. Hij verloor elk contact met de realiteit, zoals we dat nu zeggen, wat onvermijdelijk zijn Waterloo werd.
Zes lezingen over helden, over leiders
In zijn zes lezingen besprak Carlyle het fenomeen van de held aan de hand van diverse voorbeelden. Hij ging in op het belang van heldenverering en hun invloed op de loop van de geschiedenis. Volgens Carlyle beschikken helden over uitzonderlijke, intuïtieve kennis van de essentie van de natuur, handelen zij hiernaar, tonen standvastigheid en moed, zijn zonder vrees en komen zij indien nodig in verzet. Als mens hadden ze ook hun gebreken. Vanwege hun genie moeten wij zulke mannen bewonderen, eren én gehoorzamen.
Maar was dit alles? Nee, er is nog een zevende held te onderscheiden die echter niet in zijn heldencatalogus Heroes voorkomt.
5. Een nieuwe held voor een nieuwe tijd: captain of industry
In zijn boek Present and past uit 1843 komt Carlyle met nog een nieuwe held op de proppen, die, omdat deze in een heel ander domein van het menselijk leven acteert én tot op de dag van vandaag zou blijven voortbestaan, de moeite waard is om hier aan de orde te stellen[22]. Hij transponeert het genie naar de wereld van business en organisatie. De captain of industry is geboren, een term die hij populair maakte.

Carlyle als criticus van de industriële Revolutie
Carlyle was beslist een criticus van zijn eigen tijd. Zijn captains of industry moeten in deze context geplaatst worden. Hij verafschuwde en hekelde de sociaaleconomische toestand van zijn Engeland. Van de mechanisering van de arbeid, de vrije markt en vooral de geldzucht van industriëlen én de adel moest hij niks hebben. Dat leidde maar tot armoede, uitbuiting, honger, opstanden en chaos. Carlyle was ook een aanklager van sociale misstanden.
Vakbonden geen oplossing
De arbeiders kregen te weinig betaald en leefden onder armoedige omstandigheden. Ze hadden slechts korte contracten en geen langdurige met alle gevolgen van dien. Daardoor hadden ze geen inhoudelijke en spirituele binding meer met hun werk en zagen ze alleen nog hun financiële belangen. Vakbonden waren geen haar beter want zij waren van de weeromstuit alleen maar bezig met de verbetering van de sociale omstandigheden en loonsverhogingen. In stakingen en andere vormen van sociale strijd zag hij geen heil. Dit alles was voor hem te veel uiterlijk vertoon. Het ging om iets diepers.
Kritiek op de geldzucht en luiheid van bestuurders
Ook, nee juist de industriëlen kregen ervan langs. Zij aanbaden alleen de god Mammon, waren doordrongen van zoals Carlyle dat noemde het mammonisme, en hadden meer oog voor de ponden en sherlings dan voor eerlijkheid en rechtvaardigheid. Of liever gezegd, de luie aristocratie was niet meer bezield om met arbeiders mooie, rustige en gestage organisaties te maken waar op een eerlijke wijze goederen werden gemaakt en diensten geleverd. In mijn eigen woorden: Waar geld heerst, verdwijnt de ziel.

Zeepbelperiodes, met hun paniek en commerciële crises, zullen weer zeldzaam worden; stabiele bescheiden industrie zal de plaats innemen van gokspeculatie. Een nobele meester zijn, onder nobele werkers, zal weer de eerste ambitie zijn van een paar mensen.[23]
De overheid als kletsende klasse
Ook van de kant van overheid en de kletsende klasse in het parlement hoefde men niet veel te verwachten. Zij waren meer met hun papieren werkelijkheid en zichzelf bezig. Wij zouden nu zeggen dat er tussen hen en de gewone werkende burger een grote kloof was ontstaan en dat beide in hun eigen bubbel leefden. Van de kant van de overheid en de politiek hoefden de mensen geen echte verbeteringen te verwachten, aldus Carlyle. Daar was iets anders voor nodig: nieuwe helden.
0, als je die brute god Mammon kon onttronen en een geest-god in zijn plaats kon zetten! Hoe dan ook, hij moet en zal onttroond worden.[24]
De nieuwe leiders: meester-arbeiders
Die nieuwe helden, die Carlyle ook wel de nieuwe aristocratie noemde, waren de mannen die midden in het volle leven stonden: de meester-arbeiders. Zij waren mannen van de praktijk en minder van het visionaire en het profetische. Het accent bij deze held ligt veel meer op het doen dan op het aanvoelen van diepere werkelijkheidslagen zoals bij de zes typen helden in de vorige paragrafen. De nieuwe leiders, aldus Carlyle, waren uitzonderlijk, omdat zij wisten hoe je mensen moest organiseren, welke methoden en gedragingen daarvoor nodig waren en wat eerlijkheid en oprechtheid nog waren[25]. Want om dat laatste ging het.

Arbeiders gaan gehoorzamen in werkgemeenschappen
Zij moesten gewetensvolle, morele leiders zijn: leiders die niet volledig waren opgeslokt door de geldgod Mammon. Zij hadden nog weet van de oeroude waarheid dat mensen niet als geïsoleerde, zichzelf verkopende individuen moeten werken maar als loyale arbeiders in georganiseerde, stabiele gemeenschappen met een voorbeeldige en rechtvaardige kapitein aan het hoofd. Ook arbeiders voelden dat aan. Zij zouden die nieuwe leiders vereren en con amore gehoorzamen, omdat ze wisten dat ieder dan het zijne zou krijgen en dat er rust, regelmaat en rechtvaardigheid zou heersen[26].
Ora et labora
De moderne organisatiemaatschappij moest met autocratisch leiderschap en met volle gehoorzaamheid van de ondergeschikten patriachaal worden aangestuurd. Voor zowel de captains of industry als voor zijn medewerkers gold de aloude Benedictijnse regel: ora et labora[27]. Bidden en werken, het spiritueel-ethische en de alledaagse bezigheid, beiden zijn van belang. Het ging om de gemeenschap: die te herstellen, te behouden en te verbeteren.
Oproep tot moreel leiderschap in de wereld van handel en industrie
Carlyle doet in zijn boek Present and Past een haast wanhopige oproep aan alle leidinggevenden om zo’n leider, zo’n held, te worden. Hij is de man van een ethisch reveil in de wereld van industrie en handel en nog geen verkondiger van het moderne managementdenken dat later in de 19e eeuw zou opkomen.
Laten de kapiteins van de industrie zich terugtrekken in hun eigen harten en zich plechtig afvragen of daar niets anders te ontdekken valt dan gulzige honger naar fijne wijnen, reputatie van bedienden en vergulde koetsen?[28]

[1] Donovan, Robert. ‘Carlyle and the Climate of Hero-Worship’. University of Toronto Quarterly 42, nr. 2 (1 januari 1973): 122-41. https://doi.org/10.3138/utq.42.2.122. p.122
[2] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901.
[3] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p. 36
[4] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.91
[5] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.109
[6] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.113
[7] Thomas Carlyle. Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis. Vertaald door J.P. Wesselink-van Rossum. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.91 p.96
[8] J.P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.145
[9] J.P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.147
[10] J.P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.146
[11] J.P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.175
[12] J.P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.195
[13] J.P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.198
[14] Carlyle steekt hier de loftrompet voor de Duitse filosoof Fichte aan wie hij zijn argumentantie voor de goddelijke wereldgedachte ontleent. De invloed van de Fichtes metafysica, zijn transcendentale wijsbegeerte, op Carlyle vraagt specialistische kennis die voor dit stuk te ver gaat en vooralsnog ook mijn eigen compententie. Zie: J.P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.195
[15] J.P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.204
[16] .P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.224
[17] P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.233
[18] P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.240
[19] P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.245
[20] P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.275
[21] P. Wesselink-van Rossum, vertaald door. ‘Hoofdstuk IV. De Held als Priester: Luther. De Hervorming, Knox, Puriteinen’. In Over helden, Heldendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, 133-76. Utrecht: C.H.E. Breijer, 1901. p.2767
[22] Carlyle, Thomas. Past and Present. Onder redactie van David R. Sorensen en Brent E. Kinser. First edition. Oxford World’s Classics. Oxford: Oxford University Press, 2023.
[23] Carlyle, Thomas. Past and Present. Onder redactie van David R. Sorensen en Brent E. Kinser. First edition. Oxford World’s Classics. Oxford: Oxford University Press, 2023. P.217
[24] Carlyle, Thomas. Past and Present. Onder redactie van David R. Sorensen en Brent E. Kinser. First edition. Oxford World’s Classics. Oxford: Oxford University Press, 2023. P.172
[25] Carlyle, Thomas. Past and Present. Onder redactie van David R. Sorensen en Brent E. Kinser. First edition. Oxford World’s Classics. Oxford: Oxford University Press, 2023. P.182
[26] Carlyle, Thomas. Past and Present. Onder redactie van David R. Sorensen en Brent E. Kinser. First edition. Oxford World’s Classics. Oxford: Oxford University Press, 2023. P. 223
[27] Carlyle, Thomas. Past and Present. Onder redactie van David R. Sorensen en Brent E. Kinser. First edition. Oxford World’s Classics. Oxford: Oxford University Press, 2023. P. 180
[28] Carlyle, Thomas. Past and Present. Onder redactie van David R. Sorensen en Brent E. Kinser. First edition. Oxford World’s Classics. Oxford: Oxford University Press, 2023. P. 218
Thomas Carlyle, Over Helden, Heidendienst en Heldengeest in de Geschiedenis, vertaald door Mevr. J. P. Wesselink-van Rossum, met een woord vooraf van Dr. F. Van Gheel Gildemeester (Utrecht: C. H. E. Breijer, ), 239 ↩︎